Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

9

Maar toen de jongen binnenkwam, begon er een gebrul en een spektakel, zoodat men best kon denken, dat er minstens dertig waren.

"Boe, boe, boe," loeide Meiroos. "Het is maar goed, dat er rechtvaardigheid in de wereld is."

"Boe, boe, boe!" hieven ze alle drie aan. Hij kon niet hooren wat ze zeiden, zoo overschreeuwden ze elkaar.

De jongen wilde naar den kabouter vragen, maar hij kon zich niet verstaanbaar maken, omdat de koeien in volslagen oproer waren. Zij gedroegen zich, zooals ze gewoonlijk deden, als hij een vreemden hond bij hen binnen liet. Ze sloegen met de achterpooten, schudden hun halskettingen, keerden de koppen naar buiten en dreigden met de horens.

"Kom jij maar eens hier," zei Meiroos, "dan kun je een trap krijgen, die je vooreerst niet vergeten zult."

"Kom hier," zei Goudlelie, "dan mag je dansen op mijn horens."

"Kom hier! dan zul je eens voelen hoe dat was, toen je mij met je klompen gooide verleden zomer!" loeide Sterre.

"Kom hier, dan zal ik je de wesp betaald zetten, die je me in 't oor gestopt hebt," schreeuwde Goudlelie.

Meiroos was de oudste en wijste van allen, maar zij was 't allermeeste boos.

"Kom eens hier," zei ze, "dan zal ik je al de keeren betaald zetten, dat je den melkstoel onder je moeder hebt weggerukt, en al de keeren, dat je haar over je beenen hebt laten vallen, als zij met den melkemmer aankwam, en al die tranen, die ze hier om jou heeft geschreid."

De jongen wilde hem zeggen, dat hij er berouw van had, dat hij zoo leelijk tegen hen had gedaan, en dat hij nooit anders dan goed voor hen wezen zou, als ze hem maar zeggen wilde, waar de kabouter was. Maar de koeien luisterden niet naar hem. Ze maakten zulk een spektakel, dat hij bang was, dat een van hen zich los zou rukken, en hij meende, dat het maar het beste was uit den koestal weg te sluipen.

Toen hij weer buiten kwam, was hij recht moedeloos. Hij kon wel begrijpen, dat niemand op de hoeve hem wou helpen om den kabouter te vinden. En het zou ook wel niet veel helpen, al vond hij hem.

Hij kroop op den breeden steenwal, die rond om hun hoeve lag en begroeid was met dorens en braamstruiken. Daar ging hij zitten om er over te denken, hoe het gaan zou, als hij niet weer een mensch werd. Als nu Vader en Moeder uit de kerk thuis kwamen, zouden ze wel héél verbaasd zijn. Ja, de verbazing zou over het geheele land gaan, en de menschen zouden komen van Oost Vemmenhög en van Torp en van Skurup, van 't heele ambt Vemmenhög zouden ze komen om hem te bekijken. En misschien zouden Vader