Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/46

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

38

IN HET KLOOSTER VAN ÖVED

Heel den langen dag, toen de ganzen met den vos speelden, lag de jongen in een verlaten eekhoornnest te slapen. Toen hij tegen den avond wakker werd, was hij heel bezorgd.

"Nu word ik gouw naar huis gestuurd," dacht hij, "en dan moet ik me wel aan Vader en Moeder vertoonen." Maar toen hij de wilde ganzen opzocht, die zich baadden in 't Vombmeer, zei geen van hen er een woord over, dat hij moest heengaan.

"Ze vinden zeker, dat de witte te moe is om van avond met mij naar huis te gaan," dacht de jongen.

Den volgenden morgen waren de ganzen al wakker bij 't aanbreken van den dag, lang vóór zonsopgang. Nu was de jongen er van overtuigd, dat hij naar huis moest, maar vreemd genoeg mochten de witte ganzerik en hij meê op hun vroegen tocht. De jongen begreep niet wat de oorzaak van dit uitstel was, maar toen maakte hij voor zich zelf uit, dat de ganzen den ganzerik niet wilden wegsturen op zoo'n lange reis, voor hij eerst flink zijn genoegen gegeten had. Maar hoe het ook was, hij vond dat ieder uur, dat voorbij ging, vóór hij zich aan zijn ouders vertoonen moest, winst was.

De wilde ganzen vlogen over het buiten van Övedklooster, dat in een heerlijk park lag, ten oosten van het meer, en er prachtig uitzag met zijn groot kasteel, zijn mooie steenen slotplaats, door lage muren en paviljoens omgeven, en zijn mooien ouderwetschen tuin met geschoren hagen, dichte berceaux, vijvers, fonteinen en watervallen, veruukkelijke boomen en kort geschoren grasvelden, omlijst door bonte randen en lentebloemen.

Toen de ganzen over dat groote buiten vlogen in den vroegen morgen, was er nog geen mensch op. Toen ze daar zeker van waren, daalden ze tot dicht bij het hondenhok en riepen. "Wat is dat hier voor een klein hutje? Wat is dat hier voor een klein hutje?"

Dadelijk kwam de hond uit het hok, woedend, razend, en schold ze uit.

"Noem jelui dat een hutje? jelui zijn schooiers! Zie je niet, dat het een groot kasteel van steen is? Zie je niet wat mooie muren het heeft? Zie je al die vensters en de hooge poorten niet en dat prachtige terras, wou, wou, wou! Noem je dát een hutje? Zie je dan den tuin niet, en den boomgaard? Zie je dan de oranjerie niet? Zie je de marmeren beelden niet? Noem jelui dit een hutje? Hebben hutjes een park waar beukebosschen en kreupelhout van hazelaars zijn? En waar je velden met loofboomen en eikenhagen en rijen dennen vindt, en een hertenkamp vol herten, wou,