Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

40

overwonnen door de vlugge, wilde ganzen. De jongen zat aldoor op den rug van den ganzerik en moedigde hem aan, en had evenveel pret als de anderen. 't Was een geschreeuw en een gelach en gekakel, dat het een wonder was, dat de bewoners van het kasteel hen niet hoorden.

Toen de wilde ganzen het spelen moe waren, vlogen ze naar het ijs en rustten een paar uur. Den namiddag brachten ze bijna op dezelfde manier door. Eerst een paar uur eten, dan baden en spelen in 't water aan den kant van het ijs tot zonsondergang. Toen moesten ze gauw gaan slapen.

"Dat zou nu juist een leventje voor mij zijn," dacht de jongen, toen hij onder den vleugel van den ganzerik kroop. "Maar morgen zal ik wel naar huis gestuurd worden."

Eer hij insliep, lag hij er aan te denken, dat hij, als hij met de wilde ganzen meê mocht, van alle standjes over zijn luiheid af was. Dan mocht hij den heelen dag luieren, en zijn eenige zorg zou zijn, dat hij moest zien iets te eten te krijgen. Maar hij had nu zoo weinig noodig, dat dit wel terecht zou komen.

En dan dacht hij aan alles, wat hij te zien zou krijgen en aan alle avonturen, die hij meemaken zou. Ja, dat werd heel wat anders dan al dat zwoegen en sjouwen thuis.

"Als ik maar met de wilde ganzen meê op reis mocht, dan zou ik er niet bedroefd om wezen, dat ik betooverd ben," dacht hij.

Hij was alleen maar bang, dat hij naar huis zou worden gestuurd; maar ook 's Woensdags zeiden de ganzen er niets van, dat hij weg moest. Die dag ging op dezelfde manier voorbij als de Dinsdag, en de jongen vond het leven in de wildernis steeds prettiger. Het was, alsof hij het eenzame park bij Ovedklooster, dat zoo groot was als een bosch, voor zich alleen had, en hij verlangde niet terug naar het enge kamertje en de akkertjes thuis,

Dien Woensdag dacht hij, dat de wilde ganzen van plan waren hem bij zich te houden, maar Donderdag daarop gaf hij die hoop weer op.

De Donderdag begon op dezelfde manier als de andere dagen. De ganzen weidden op de groote velden, en de jongen zocht naar voedsel in het park. Na een poosje kwam Akka bij hem en vroeg, of hij al iets te eten had gevonden. Neen, dat had hij niet, en toen zocht ze een droog komijnenplantje voor hem, dat al zijn vruchtjes nog had.

Toen de jongen gegeten had, zei Akka, dat ze vond, dt hij al te onvoorzichtig in het park rondliep. Ze zou wel eens willen weten, of hij wist hoeveel vijanden hij had, waar hij voor oppassen moest, hij, die zoo klein was. Neen, dat wist hij heelemaal niet, en nu begon Akka ze voor hem op te noemen.

Als hij in het park liep, zei ze, moest hij oppassen voor den