Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

60

herademen, als die wolk zich eindelijk oplost in een regen van fladderende en krassende kraaien, en roeken, en raven en zaadkraaien.

Daarna verschijnen er aan den hemel niet alleen wolken, maar een menigte ongelijke strepen en teekens. Dan vertoonen zich rechte, gestippelde lijnen in 't oosten en 't noordoosten. Dat zijn de boschvogels uit Göinge: korhanen en woudhoenders, die in lange reien op een paar meter afstand van elkaar komen aanvliegen. En de zwemvogels, van Måkläppen buiten Falsterbo, komen nu over het Sund aanzweven in veel zonderlinge volgorden: in driehoeken, en lange hoeken, in scheeve hoeken en halve cirkels.

Op die groote bijeenkomst, die plaats had in dat jaar, toen Niels Holgersson met de wilde ganzen rondtrok, kwamen Akka en haar troep later dan alle anderen, en dat was geen wonder, want Akka had over heel Skaane moeten vliegen om op den Kullaberg te komen. Bovendien had ze, zoodra ze wakker werd, moeten uitvliegen om Duimelot te zoeken, die urenlang voor de grijze ratten had loopen spelen, en ze ver van 't huis Glimmingen had weggelokt. De uileman was teruggekomen met de boodschap, dat de zwarte ratten onmiddellijk na zonsondergang thuis zouden zijn, en dus kon men zonder gevaar de fluit van de torenuil laten zwijgen, en de grijze ratten de vrijheid geven te gaan, waarheen ze wilden.

Maar 't was niet Akka, die den jongen ontdekte, terwijl hij met zijn groot gevolg voorthep; 't was niet Akka, die neerdaalde, hem met den snavel pakte, en met hem naar boven zweefde hoog in de lucht. Dat was Mijnheer Ermerik, de ooievaar. Want die was ook naar hem gaan zoeken. En toen had hij hem naar het ooievaarsnest gebracht, en hem om vergiffenis gevraagd, omdat hij hem den vorigen avond zoo oneerbiedig had behandeld.

Dat vond de jongen bizonder aardig, en hij en de ooievaar werden goede vrienden. Akka was ook heel vriendelijk tegen hem, streek haar oud hoofd meermalen langs zijn arm, en prees hem, omdat hij hen, die in verdrukking waren, geholpen had. Maar dit moet tot eer van den jongen gezegd worden, dat hij geen lof wilde aannemen, dien hij niet had verdiend.

"Neen. Moeder Akka," zei hij, "U moet niet denken, dat ik de grijze ratten weglokte om de zwarte te helpen. Ik wou alleen aan Mijnheer Ermerik toonen, dat ik ook ergens voor deugde."

Nauwelijks had hij dat gezegd, of Akka wendde zich tot den ooievaar, en vroeg of hij vond, dat het aan te raden was Duimelot meê naar den Kullaberg te nemen. "Ik geloof, dat wij op hem kunnen vertrouwen als op onszelf," zei ze.

De ooievaar raadde haar dadelijk sterk aan Duimelot meê te laten gaan.

"Ja, zeker moet u Duimelot meênemen naar den Kullaberg. Moeder Akka," zei hij, "'t is een geluk, dat we hem kunnen