Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/69

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

61

beloonen voor alles, wat hij van nacht om onzentwil heeft uitgestaan. En omdat het me nog spijt, dat ik me gisteren avond zoo ongepast jegens hem heb gedragen, zal ik hem zelf op mijn rug heel tot op de vergaderplaats brengen."

Er is niet veel, dat zóó prettig is, als geprezen te worden door hen, die zelf verstandig en knap zijn, en de jongen was zeker nog nooit zoo blij geweest, als toen de wilde gans en de ooievaar zoo over hem spraken.

Zoo deed dan de jongen den tocht naar de Kullaberg op den rug van den ooievaar. Hoewel hij wist, dat dit een groote eer was, bezorgde het hem toch heel wat angst, omdat Mijnheer Ermerik een meester in de vliegkunst was, en met een heel andere vaart van wal stak dan de wilde ganzen. Terwijl Akka rechtuit voort vloog, met gelijkmatige vleugelslagen, vermaakte de ooievaar zich met een massa vliegkunsten. Nu eens lag hij stil op een onmetelijke hoogte in de lucht, en dreef daar zonder de vleugels te bewegen, dan weer wierp hij zich naar beneden met zóó'n vaart, dat het scheen, dat hij hulpeloos als een steen op den grond zou vallen, en dan weer vermaakte hij zich met in groote en kleine kringen als een wervelwind om Akka heen te vliegen. De jongen had nog nooit zooiets beleefd, en hij was in één voortdurenden angst; maar hij moest bekennen, dat hij vroeger niet had geweten wat goed vliegen eigenlijk zeggen wou.

Maar een oponthoud hadden ze onderweg. Dat was toen Akka bij het Vombmeer zich bij haar reiskameraden aansloot, en hun toeriep, dat de grijze ratten overwonnen waren. Daarna vlogen de reizigers regelrecht naar den Kullaberg.

Daar streken ze neer op den bergtop, die voor de wilde ganzen bestemd was, en toen nu de jongen de oogen liet gaan van den eenen bergtop naar den anderen, zag hij, dat boven één daarvan de veelgetakte horens van de kroonherten zich verhieven en over een andere de halspluimen van de reigers. Een top was rood van vossen, een andere zwart en wit van zeevogels, weer een grijs van ratten. Een was bedekt met zwarte kraaien, die onophoudelijk schreeuwden, een met leeuweriken, die zich niet stil konden houden, maar onophoudelijk opvlogen in de lucht, en zongen van blijdschap.

Zooals gewoonlijk op den Kullaberg waren het de kraaien, die de spelen en vermakelijkheden van den dag begonnen met hun vliegdans. Zij verdeelden zich in twee partijen, die elkaar te gemoet vlogen, bij elkaar kwamen, zich omkeerden en weer van voren af aan begonnen. Deze dans bestond uit verschillende figuren, en kwam de toeschouwers, die de regels van den dans niet kenden, te eentonig voor. De kraaien zelf waren heel trotsch op hun dans, maar alle anderen waren blij, toen die voorbij was. De dieren