Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

VI.

IN DEN REGEN.



Dit was de eerste regendag op deze reis. Zoo lang de wilde ganzen in den omtrek van het Vombmeer gebleven waren, hadden ze mooi weer gehad, maar op denzelfden dag, dat ze den tocht naar het noorden ondernamen, begon het te regenen, en urenlang moest de jongen op den rug van den ganzerik zitten, doornat en bibberend van de kou.

Dien morgen, toen ze uittrokken, was het helder en stil geweest. De wilde ganzen hadden hoog in de lucht gevlogen, gelijkmatig en zonder haast, in strenge volgorde, met Akka aan het hoofd, en de overige in twee schuine lijnen achter haar aan. Zij hadden zich geen tijd gegund om ondeugende dingen te roepen tegen de dieren op het veld, maar omdat ze zich toch niet heelemaal stil konden houden, zongen ze onophoudelijk op de maat van hun wiekslagen hun gewoon lokgeroep: "Waar ben je? Hier ben ik. Waar ben je ? Hier ben ik."

Allen namen deel aan dit aanhoudend geroep, en ze hadden het alleen afgebroken om den witten ganzerik de wegmerken te wijzen, waarnaar ze hun koers richtten. Op deze reis bestonden die merken uit de schrale heuvels van Linderodsaas, het buiten Ovesholm, den kerktoren van Christianstad en 't koningspaleis van Bäckaskog op de smalle landtong tusschen 't meer van Oppmanna en 't Ivömeer, en de steile helling van den Reysberg.

't Was een eentonige reis geweest, en toen de regenwolken zich begonnen te vertoonen, vond de jongen dat een heel pretje. Vroeger, toen hij de regenwolken alleen van beneden af had gezien, had hij altijd gevonden, dat zij grijs en vervelend waren, maar 't was heel wat anders, nu hij er midden in was. Nu zag hij duidelijk, dat de wolken reusachtige vrachtwagens waren, die door de lucht reden met hemelhooge ladingen: sommige

waren met geweldig groote, grauwe zakken geladen, andere

Niels Holgersson.
5