Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/72

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

64

oorlogsspel te laten zien. 't Waren verscheiden kroonherten, die tegelijk vochten. Ze stoven op elkaar aan met groote kracht, sloegen donderend de horens tegen elkaar, zoodat de takken in elkaar bleven zitten, en probeerden elkaar achteruit te dringen. Pruiken heikruid werden onder hun hoeven losgescheurd, hun adem stond om hen heen als rook; uit hun keel drong zich een akelig gebrul, en het schuim vloeide hun over de borst.

Op de heuvels in 't rond was het ademloos stil, terwijl de in 't strijden geoefende herten vochten. En bij alle dieren werd een nieuw gevoel wakker. Allen voelden zij zich moedig en sterk, opgewekt door vernieuwde kracht, herboren door de lente, vlug en bereid voor allerlei avonturen. Ze waren niet boos op elkaar, en toch werden overal vleugels omhoog geheven, nekveeren opgezet en klauwen gescherpt. Als de herten van den Häckeberg nog een oogenblik waren voortgegaan, zou er een woest gevecht op den Kullaberg zijn ontstaan, omdat alle door een brandend verlangen werden aangegrepen om te toonen, dat ook zij vol leven waren, dat de onmacht van den winter voorbij was, en ze kracht in hun eigen lichaam voelden.

Maar de kroonherten hielden juist op het rechte oogenblik op, en dadelijk ging er een gefluister van den eenen heuveltop naar den anderen: "Nu komen de kraanvogels." En toen kwamen de grijze, als in schemering gekleede vogels, met pluimen aan de vleugels en met roode veeren versierde nekken, de groote vogels met hun lange beenen, hun slanke halzen, hun kleine koppen. Ze kwamen aanglijden over den berg in een geheimzinnige bedwelming. Terwijl ze voortgleden, zwaaiden ze rond, half vliegend, half dansend. Met de vleugels gracieus opgeheven, bewogen ze zich onbegrijpelijk snel. Er was iets vreemds, iets wonderlijks in hun dans. Het was, alsof grijze schaduwen een spel speelden, dat het oog nauwelijks volgen kon. Het was, alsof zij dat hadden geleerd van de nevels, die over de eenzame moerassen zweefden. Er was betoovering in. Allen, die voor 't eerst op den Kullaberg waren, begrepen waarom de geheele bijeenkomst naar den dans van de kraanvogels heette.

Er was woestheid in, maar 't gevoel, dat het wekte, was toch een zoet verlangen. Niemand dacht nu meer aan strijd. Integendeel, allen, de gevleugelden èn zij, die geen vleugels hadden, wilden zich oneindig hoog verheffen, boven de wolken zweven, zoeken wat daar achter ligt, het zware lichaam afschudden, dat hen naar de aarde trok, en wegzweven naar het bovenaardsche.

Zulk een verlangen naar het onbereikbare, naar dat wat achter het leven verborgen is, voelden de dieren maar ééns in het jaar, en dat was op den dag, dat zij den grooten kraanvogeldans zagen.