Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/88

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

80

wou zijn, en de jongen dacht er over, of hij niet voor dien eenen nacht onder den vleugel van den ganzerik kon kruipen. Ja, dat kon hij zeker wel. Het zou goed voor hem zijn een beetje te slapen. Hij zou dan probeeren wat meer van de werf en de schepen te zien, als het licht werd.



De jongen vond zelf, dat het vreemd was, dat hij zich niet stilhouden kon en tot den volgenden morgen wachten, voor hij de schepen ging zien. Hij had zeker nog geen vijf minuten geslapen, voor hij onder den vleugel uitgleed, en langs den bliksemafleider en de gootpijpen naar beneden op den grond klauterde. Hij stond al gauw op een groote markt, die voor de kerk lag. Die was met ronde steenen bestraat, en voor hem even moeilijk te begaan, als voor volwassenen een ongelijk weiland. Zij, die in 't woeste veld wonen, of ver weg op het land, voelen zich altijd angstig, als ze in een stad komen, waar de huizen recht en stijf staan, en de straten open liggen, zoodat ieder kan zien, wie daar loopt. Zoo ging het ook met den jongen. Toen hij op de groote markt in Karlskrona stond, en naar de Duitsche kerk en het raadhuis en de groote kerk zag, vanwaar hij zoo pas naar beneden was geklommen, wenschte hij zich weer boven bij de ganzen.

Gelukkig was de markt heelemaal leeg. Er was geen mensch, als men ten minste het standbeeld niet meê rekende, dat op een hoog voetstuk stond. De jongen keek lang naar het standbeeld, dat een grooten, groven man voorstelde, met een driekanten hoed op, een langen rok, korte broek en zware schoenen aan, en hij dacht er over, wie het wel wezen zou. Hij hield een langen stok in de hand, en zag er uit, alsof hij dien ook wel wist te gebruiken, want hij had een geweldig streng gezicht, met een grooten, krommen neus en een leelijken mond.

"Wat heeft die hanglip daar te maken?" zei de jongen eindelijk. Hij had zichzelf nooit zoo klein en akelig gevoeld als dien avond. Hij probeerde zich moed in te spreken met een parmantig woord. Later dacht hij niet meer aan het standbeeld, maar liep een breede straat in, die naar zee leidde.

Maar hij had nog niet lang geloopen, toen hij iets achter zich hoorde. Achter hem liep iemand, die met zware voeten op de steenen stampte, en op den grond stootte met een met ijzer beslagen stok. Dat klonk, alsof de groote bronzen man van de markt aan 't wandelen was gegaan.

De jongen luisterde naar die stappen, terwijl hij de straat uitholde, en hij werd er al meer van overtuigd, dat het de bronzen man was. De grond dreunde, en de huizen schudden. 't Kon niemand anders wezen dan hij, die zóó zwaar liep, en de jongen