Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/130

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

IV. KLIMAAT, BODEM EN DIERENWERELD.




§ 21. Klimaat.

Van een zoo gecompliceerd verschijnsel als het klimaat van een zeer groot eiland, van zoo groote orographische verscheidenheid als Sumatra, kan men in dit werkje geene beschrijving verwachten, die enigszins naar volledigheid zweemt. De gewone grootheden en normen voor de kennis van het klimaat als dag-, maand- en jaargemiddelden der temperatuur; de amplituden der temperatuursschommelingen in een etmaal, een maand en een jaar; de barometerstanden; de heerschende winden in elke der maanden; de regencijfers, de bewolking, zij zijn alle nog maar gedeeltelijk bekend. Wij zullen ons beperken tot enkele opmerkingen, die voor de beoordeeling van de geschiktheid van Sumatra als menschelijke woonplaats te pas komen. Van hetzelfde beginsel uitgaande zal over den bodem en de fauna iets worden gezegd, dat in andere hoofdstukken niet op zijn plaats was of dat samenvat, wat stuksgewijze is medegedeeld.


Warmte.

De temperatuur is voor alle kustplaatsen op Sumatra al bijzonder gelijkmatig. Waar men Palembang en Koeta Radja erg warm en Padang nog al frisch noemt, geeft de thermometer het gevoel op de huid niet altijd gelijk. Veel zonnig weer geeft altijd een indruk van hooge warmte; regen gedurende het geheele jaar geeft den roep van een frisch klimaat; winden veroorzaken een gevoel van koude op de huid, waar de thermometer ongevoelig voor is.

De gemiddelde jaartemperaturen op de kustplaatsen verschillen minder dan 1° C. en bewegen zich, voor zoover bekend, tusschen