Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

130

 

Lampoengers.

De Lampoengers bewonen de residentie Lampoengsche districten (doch aan de rivieren en kusten komen ook Maleische handelskampoengs voor), en de afd. Kroë van Bengkoelen; ook hebben zij zich over aangrenzende bergstreken van Palembang verspreid. In taal en adat wijken zij aanmerkelijk van de omwonende Maleiers af. Personen, die on. Ier Ha taks en Lampoengers hebben gereisd, zeggen dat beide volken opvallend yeel op elkaar lijken. Volgens Van der Tunk vertoont het klankstelsel van het Lampoengsch eenerzijds zekere verwantschap met het Soendaneesch, anderzijds met liet Bataksch, meer*dan met het Maleisch van Midden-Sumatra. Hetzelfde geldt van den woordenschat. Junghuhn wees op verwantBchap van het volk met de Bataks, Zollinger met de Soendaneezen. Vermoedelijk behooren dus de Lampoengers tot eene zelfde oudere bevolkingslaag als de massa der Bataks, doch zijn zij later sterk met Soendaneezen vermengd. Vanouds hebben er relaties tusschen de landen aan beide zijden van Straat Soenda bestaan. In den besten tijd van de peperteelt, en nu nog wel, kwamen of komen tal van Bantenners naar de Lampoengs, om met peperplukken wat te verdienen. Velen bleven er hangen. In booze tijden van opstand, hongersnood of veepest zijn ook vele Bantenners overgestoken; zelfs waren de Lampoengs een tijdlang een veilig toevluchtsoord voor misdadigers van den overwal.

Vele plaatsnamen in de Lampoengs zijn Soendaneesch of Javaansch. De pepercultuur bracht vroeger op gemakkelijke wijze vele Lampoengers tot welvaart; wellicht is het daaraan toe te schrijven, dat de landbouw er op lagen trap staat, ondanks de vele mooie gronden, en dat de bevolking als lui bekend staat. Karaktertrekken van het volk zijn ook zucht tot pretmakerij en ijdeltuiterij. Het krioelt in de Lampoengs van dragers en draagsters van klinkende adellijke titels—een punt, waarin zij over het geheel van de Midden-Sumatranen verschillen. Die titels werden vroeger tegen klinkende munt door de Sultans van Banten verkocht. Zij, die zulk een erfelijken titel niet bezaten, konden zich voor goed geld en een schitterend feest andere onderscheidingen verwerven door het „naik papadon" en het „naik sasako", een ingewikkeld gedoe van eere-