Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/276

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

222

houden der erven, ook waar deze niet zichtbaar zijn van den weg af.


Typhus.

Op heel wat plaatsen valt nog te zorgen voor goed drinkwater en voor een verstandigen afvoer der faecalièn. Wat men daarvan riet, zelfs op plaatsen, waar eene vrij beschaafde bevolking woont, met vele Europeanen om rioh heen, jaagt het schaamrood naar de kaken. De typhus eischt dan ook nog altijd een groot aantal slachtoffers.

Het Cultuurgebied van Sumatra's Oostkust is ook in de zorg voor good drinkwater en voorkoming van vervuiling van den bodem het overige Sumatra vóór.


Bacillaire dysenterie.

De bacillaire dysenterie, zoo moeilijk te bestrijden en zoo dikwijls doodehjk verloopend, heeft op de ondernemingen altijd veel zorgen gebaard. Of de ziekte onder de inheemsche bevolking van Sumatra veel voorkomt, is onbekend. In Si Baloengoen heerscht zij weinig.


Lepra.

De lepra heerscht het sterkst in Noord-Sumatra. Behalve de reeds genoemde leprozen-koloniën der Zending en op Sumatra's Oostkust (§ 50) vindt men zulk eene inrichting van Gouvernementswege op het eiland Po Amat (Atjeh) onder beheer van het Leger des Heils, terwijl te Palembang eene vereeniging is opgericht om een leprosorium te stichten. Yeel melaatschen loopen nog vrij rond tot gevaar van anderen.


Bēri-bēri.

De bēri-bēri, eene ziekte der zenuwen, treft bij uitstek de Inlanders, die in grooten getale uit hunne oude omgeving worden weggerukt: kocli's, Inlandsche militairen in Atjeh, dwangarbeiders bij expeditiea's, wegenaanleg en in de kolenmijnen van Sawah Loento. Voor deze personen wordt geneeskundig nog het best gezorgd; men is allengs bekend geraakt met de bestrijdingsmiddelen en zoo maakt deze ziekte tegenwoordig veel minder slachtoffers dan vroeger. Dat de inboorlingen des lands zoo zelden aan bēri-bēri lijden, wordt hieraan toegeschreven, dat deze hun rijst zelf stampen, voor een of twee dagen voldoende; eene ruwe bewerking, waarbij een deel