237
1913 nog maar 33. De redenen van dien achteruitgang zijn: prijsdaling, meerdere concurrentie, toeneming in kwaliteit en kwantiteit van elders gekweekte gambir; duurdere koeli's, duurdere rijst en korter werkdag door het opkomen van de Oostkust-cultures. Om de noodlijdende gambirplanters tegemoet te komen, heeft de Regeering het invoerrecht van gambir op Java (Riau ligt buiten het tolgebied) allengs verlaagd van ƒ 20 per pikoel tot ƒ 5 in 1914. De Chineezen oefenen de cultuur uit in maatschap. De geldschieter (taukeh negeri) woont op de hoofdplaats, de administrateur (taukeh keboen) op de onderneming. De vroegere sultans van Riau gaven concessies uit; na de afzetting van den laatsten sultan in 1911 waren er nog al moeielijkheden om de administratieve ongeregeldheden in die concessies te herstellen.
In andere gewesten door Inlanders.
Op Sumatra's Oostkust bestaat gambircultuur door Inlanders in de afd. Bengkalis, het meest in de streek van Rokan en Kampar Kiri.
Ter Westkust van Sumatra wordt de teelt uitgeoefend in het Pajökoemboehsche en in Boven-Kampar. De opkoopers te PajÖkoemboeh en de groothandelaars in gambir te Padang zijn Chineezen, die een soort trust vormen om de prijzen laag te houden en de Maleiers van dezen handel uit te sluiten. De exporteurs te Padang verwerken de gambir-koekjes weer en mengen er dan tot 60 % děděk doorheen. (Děděk is kaf en afgestooten meel, bij het stampen van de rijst achtergebleven).
Deze gambir gaat meest naar Java en naar Makassar. In Palembang bestaat eenige gambircultuur in Moesi Ilir, Rawas, Lematang Oeloe en Tebing Tinggi. In Tapanoeli en Bengkoelen is de teelt geheel onbeduidend en worden de blaadjes slechte gedroogd voor plaatselijk gebruik.
Europeesche gambircultuur.
Er zijn thans op Sumatra drie Europeesche gambir-ondernemingen, die veel economischer werken en zuiverder product opleveren dan bij de Chineesche en Inlandsche werkwijze het geval is. Volgens Dr. Zeijlstra ligt voor Europeesch kapitaal in de gambircultuur een ruim arbeidsveld open wegens het steeds stijgend gebrek aan looistoffen.