Naar inhoud springen

Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/296

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

242

west 44 794 pikoel. Van deze hoeveelheid was 10 102 pikoel van de erfpachtsperceelen en 34 692 pikoel van de bevolkingstuinen afkomstig. De productie moot echter heel wat grooter zijn, daar ten gevolge van de mooiolijkheid en de duurte der verscheping tijdens het oorlogswoe in Europa heel wat koffie wordt achtergehouden.

De landbouwleeraar voor Sumatra's Westkust heeft de teelt van de Eobusta-koffie ingevoerd en deze cultuur valt zeer in den smaak der bevolking. Het schijnt wel, dat de Robusta de oude Coffea Arabica zal moeten vervangen om de volkskoffiecultuur tot groote ontwikkeling te brengen, behalve dan waar de Arabische koffie als dure „fancy-koffie" in den handel komt (Sipirok en Kroë). De Robusta is wel de goedkoopste soort, maar de opbrengst is veel grooter. Naar het schijnt, zal in het door den oorlog verarmde Europa ook meer vraag naar deze goedkoopere koffie komen. Het grootste voordeel van de Robusta voor de volkscultuur is echter, dat de pluk van deze variëteit het gelieele jaar door duurt. De teelt geeft dus het geheele jaar door een matigen, geregelden arbeid; de planter komt dagelijks in den tuin, is onafhankelijk van vreemde hulp in den pluktijd en komt er niet zoo licht toe voorschot te nemen op een grootendeels in enkele dagen haastig en slordig geplukten oogst.

In Tapanoeli bedroeg in 1915 de uitvoer van koffie ruim 30 000 pikoel en is de productie eveneens grooter. De fijne koffie van Sipirok (Mandailingsche koffie) en Kroë gaat bijna geheel naar Amerika en moet speciaal met zeilschepen worden overgebracht. De Amerikaansche importeur meent terecht of ten onrechte, dat de smaak daardoor nog fijner wordt.

Bengkoelen heeft een jaarlijkschen koffieuitvoer van bijna 2000 pikoel. Boven-Palembang en Koerintji behooren mede onder de koffie-produceerende streken te worden genoemd.

Op verschillende plaatsen vindt men verlaten koffietuinen en verwilderde koffieboomen, die bewijzen, dat vroeger de koffieteelt meer algemeen was. In de Gajōlanden wordt van die verwilderde koffie in den laatsten tijd wat verkocht; tevoren liet men de bessen aan de vogels over en stelde men zich tevreden met „kopi daoen",