Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/333

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

267

§ 44. Werkliedenbevolking.

Nu wij in de voorafgaande bladzijden hebben gezien, hoe eene grondige herschepping van het Noordelijke deel van Sumatra's Oostkust heeft plaats gegrepen door de groote cultures (en de petroleum, zie volgende §) moet nog iets worden gezegd over de daarmede gepaard gaande volksverhuizing.

In het begin moesten wel wat wilde toestanden ontstaan. Eene plots ontstane maatschappij van meestal jonge mannen, van verschillende nationaliteit, van een getal van 200 000 werklieden, uit verschillende deelen van Zuid-Oost Azië samengevloeid, kan niet denzelfden stempel vertoonen als eene langzaam en op natuurlijke wijze gegroeide samenleving. Doch ook tijdens de ergste groeikoortsen van het land hebben Bestuur en groote ondernemers zich beijverd de snelle ontwikkeling met sociale maatregelen bij te blijven. En er komt verandering. Deli wordt rustig, gezeten.


Onevenredigheid tusschen aantallen mannen en vrouwen.

Hoe onevenwichtig zulk eene jonge maatschappij nog is, wordt niet onaardig geïllustreerd door de verhouding van de aantallen mannen en vrouwen van elke natie. Een land met te weinig vrouwen is voor geen van beide seksen goed en verkeert voor duurzame zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling in ongunstige omstandigheden.

Aangaande de bevolking der Indische gewesten zullen wij nog eenige jaren ons met zeer ruwe schattingen moeten behelpen en ons slechts een gebrekkig beeld kunnen vormen van de structuur der Indische maatschappij. Voor de Oostkust van Sumatra ontleenen wij voor uit. 1913 de volgende cijfers aan het Verslag van de Handelsvereeniging te Medan over 1913:[1]

  Mannen Vrouwen Tezamen
Europeanen 2 917 1 063 3 980
Inlanders 344 260 290251 634511
Chineezen 103 679 10 409 119 088
Arabieren 204 17 221
Andere vreemde Oosterlingen   11 646 3 660 15 306
Totaal 467 706 305 400 773 106

  1. Aan de Deli-courant van 5/4 '16 konden wij nog het volgende ontleenen: