Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/34

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

14

ten opzichte van den berg, waar men zich bevindt. De Inlander voelt niet de behoefte om aan elken berg of rivier, buiten zijne dagelijksche omgeving, een naam te geven. Dit is alles de „rimba", de wildernis.

De vroegere zeevaarders voelden wèl de behoefte om aan uit zee zichtbare bergtoppen een naam te geven, evenals aan voor hen naamlooze eilanden, zeestraten, kapen en baaien. Die namen zijn nog in stand gebleven, al zijn zij natuurlijk bij den Inlander volslagen onbekend.

Zoo noemden vroegere Portugeesche zeevaarders den drietoppigen vulkaan Pasaman, in de Padangsche Bovenlanden (van uit zee zich als één berg vertoonend), Ophir, naar Salomo's goudland, vanwaar het tempelgoud kwam. In verschillende deelen der wereld is het bijbelsche goudland gezocht, ook op Sumatra. De naam Ophir is blijven standhouden en zelfs overgegaan op de onderafdeeling Ophir-districten.

Andere bergen zijn door de zeevaarders naar naastbij liggende kustplaatsen of baaien benoemd, zooals de Keizerspiek, de Seblat, de piek van Indrapoera.


De eenvoudige voorstelling van een of twee barisans met omliggende vulkanen zou bijna kunnen doorgaan voor Zuid-Sumatra, van Straat Soenda tot aan de Goenoeng Seblat, waar de residentie's Palembang, Bengkoelen en Djambi elkaar raken.

Noordelijker vindt men een bergen-labyrinth in de Bovenlanden van Djambi tot aan de Goenoeng Koerintji of Piek van Indrapoera; verder een gebied van bergreeksen, in het Westen evenwijdig aan de kust, de overige daarvan aftakkend in O.W.richting, met lengtedalen, plateaux en kleine hoogvlakten daartusschen. Benoorden den vulkaan Pasaman worden het meer bergreeksen van geringe hoogte in de richting der lengte-as van het eiland, zeer groote lengtedalen insluitend, tot voorbij Padang Sidimpoean toe.

Hier kan men rekenen, dat het eigenlijke Noord-Sumatra begint, gekenmerkt door groote hoogvlakten, door hooggebergten omringd, door dwarsloopende gebergten doorsneden. De Oostelijke kustvlakte wordt smaller en sluit dikwijls zonder overgang tegen de oude gebergten aan.