285
De Bengkoelensche goudmijnen.
Den belangrijksten goudmijnbouw vindt men in de tot nieuw leven ontwaakte afdeeling Lebong. Een tramlijntje verbindt het mijnendistrict met Moeara Santen,, de plaats waar de Ketahoen bevaarbaar wordt. De maatschappijen staan onder ééne directie. Ze zijn:
1. De Mijnbouw Maatschappij Redjang Lebong; concessie Lebong Donok van 1899, groot 2907 H.A.; cijns 10% van de netto opbrengst sedert 1903. Deze maatschappij heeft een tijd gehad, dat de aandeelen tot op 1200 stonden, en nu nog rendeert zij goed. In 1913 was de opbrengst 1.358 K.G. goud en 7.243 K.G. zilver, waarde ƒ2.551,787; 1914 gaf door de droogte en den oorlog een minder gunstig resultaat; de waarde der productie was ƒ1,620,803 en het dividend over dat jaar 15%.
2. De Mijnbouw Maatschappij Ketahoen, concessie Lebong Soelit, sedert 1902, groot 3211 H.A., cijns 4% van de bruto-opbrengst sedert 1904. Deze mijn heeft ook zeer goede jaren gehad, doch het erts van hoog gehalte schijnt zijne uitputting te naderen. Zij werkt thans met verlies; de opbrengst was in 1913: 252 K.G. goud en 494 K.G. zilver.
3. De Mijnbouw Maatschappij Simau, concessie Simau van 1906, te Lebong Tandai, groot 2959 H.A., cijns 4% van de brutoopbrengst sedert 1906. Deze maatschappij gaat het goed. In 1913 werd 1125 K.G. goud en 5925 K.G. zilver gewonnen, waarde ƒ2.146,640. Het dividend over 1914 was 30%.
De totale opbrengst aan edel metaal van Ned.-Indië per jaar is in de laatste drie jaren bijna 4000 K.G. goud en ruim 11000 K.G. zilver geweest; van deze hoeveelheid komt 70% van het goud en 79% van het zilver uit Sumatra.
Het Gouvernement als goudexploitant.
Als vrucht van het systematisch mijnbouwkundig onderzoek in Bengkoelen is in December 1915 een wetsontwerp aangenomen met de strekking om gelden toe te staan voor ontginning door den lande van eenige goudvelden in dat gewest, n.1. dat van Lebong Simpang en dat van Tambang Sawah, die gelijktijdig zullen worden aangevat. Daartoe zal eerst een verbindingsweg worden aangelegd