Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/37

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

17

Verder naar het Oosten en Noorden breidt zich de groote diluviale Lampoengsche vlakte uit, waarvan het stroomgebied der Sekampoeng, zich om het bergterrein buigend, het beste, doch nog slecht bewoonde en slecht bebouwde stuk is.

In de Lampoengsche vlakte is Menggalŏ de grootste en levendigste plaats; tot hier vaart de Paketvaart de Toelang Bawang op. Menggalŏ is reeds door een weg over Goenoeng Soegih verbonden met Teloek Betoeng; een andere weg naar het W. wordt nu getraceerd over Martapoerŏ aan de Komering naar Batoeradja aan de Ogan, in aansluiting aan het Palembangsche wegennet. Eenige locale wegen sluiten zich aan dezen hoofdweg aan of zijn in aanleg.


Ranau.

De Ranau heeft zijne afvloeiing door de Selaboeng naar de Komering en behoort dus tot het stroomgebied van de Moesi. Ten Noorden van het meer vinden we weer een diluviaal tufplateau, van 700 M. aan den meerrand tot 200 M. bij Moearŏdoeŏ afhellend.

De hoofdwaterscheiding volgt van het meer af vooreerst de grens Palembang-Bengkoelen langs machtige barisan's met talrijke vulkanen er om heen gegroepeerd. De Goenoeng Patah moet vooreerst ons rustpunt zijn. Aan weerszijden der hoofdwaterscheiding ligt hier het landschap Semindo.

Semindo.

De Semindo's, gedeeltelijk heidenen nog, verstaan den sawahbouw, zijn verwant aan de Pasoemah's en sedert 1864 Gouvernementsonderdanen.

Van de Patah (2817 M.) tot de Dempo (3159 M.) vindt men aan beide zijden de Pasoemah-landen.


Pasoemah.

Aan de Bengkoelensche zijde heet de streek naar den bovenloop der Mana-rivier Pasoemah Oeloe Mana. De Mana ontspringt op de helling van de Dempo, Oostelijk van de Barisan-ketens, en geeft ons dus het eerste voorbeeld van naar het Oosten afbuigende hoofdwaterscheiding en residentie-grens.

Aan de Palembangsche zijde worden de Pasoemah-landen in het N. afgesloten door het Goemai-gebergte, dat tot 2000 M. hoog is.