Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/396

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

320

Lampoengschen wal, een tegen-Batavia te stichten, maar zij moesten dat eiland reeds in Mei van het volgende jaar verlaten om het ongezonde klimaat.

Van 1628–1682 hielden de Engelschen hun voornaamste handelskantoor te Banten, dar als onafhankelijk rijk nog ten handel kon toelaten, wie hei verkoos. Maar de oorlog tusschen Soeltan Agoeng van Banten en diens zoon Kahar of Soeltan Hadji gaf der Compagnie gelegenheid zich in de Bantensche zaken te mengen. Zij trok partij voor den zoon; de Engelschen waren dus voor den vader. Soeltan Hadji won mor behulp dor Compagnie; deze liet zich beloonen mor een contract voor de uitsluitende levering van de peper tegen een vasten, lagen prijs (1684). Den Engelschen werd voor goed het verblijf binnen Banten ontzegd.


Vestiging der Engelschen in Bengkoelen.

Nu vestigden zij zich op de Westkust van Sumatra, eerst te Pariaman (doch hier heeft hunne vestiging nooit veel beteekend) en daarna in Bengkoelen, op uitnoodiging van Inlandsche hoofden, die verklaarden ondergeschikt te zijn aan Soeltan Agoeng.

Hun hoofdzetel was gevestigd in het fort York te Pasar Silēbar, doch wegens de ongezondheid dezer plaats begonnen zij in 1714 10 K.M. Zuidelijker het aanzienlijke, nog bestaande fort Marlborough te bouwen, waaromheen de tegenwoordige hoofdplaats Bengkoelen is gegroeid.

Tot 1825 hebben de Engelschen te fort Marlborough geheerscht en hun gebied telkens uitgebreid. In 1717 stichtten zij het fort Anna te Moko-Moko; ook elders aan de Bengkoelensche kust, later zelfs in het binnenland, hadden zij hun kantoren.

In 1745 vestigden zij zich te Poelau Pisang op de reede van Kroë. op welk eiland thans nog eene drukke handelskampoeng ligt. Van hieruit knoopten zij zelfs betrekkingen aan met Lampoengsche hoofden. Nog hatelijker voor de Hollanders was, dat zij zich in 1752 tot voorbij de Hollandsche posten van Sumatra's Westkust vestigden, te Natal en op het eilandje Pontjang Ketjil, in de baai van Tapanoeli.

De voordeelen van den peperhandel verdwenen voor de Engelsche evengoed als voor de Hollandsche Compagnie; de peper werd te