Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/400

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

324

wilde men tot elken prijs door Engeland doen beheerschen. De gouverneur van Poelau Pinang Basserman had in 1818 door den resident Farquhar van Malaka roods contracten doen sluiten met de Sultans van Riau en Siak. Toen de laatste eenige maanden later zich door een contract mei Wolterbeek onder Nederlandsche bescherming stelde on de oude banden weer aanknoopte, besloten Hastings en Raffles Siak maar te laten loopen, doch zich de beheersching van straat Malaka te verzekeren.

Op Atjeh sloegen zij daartoe het eerst het oog. Daar was juist een successie-oorlogje aan den gang. Raffles trok partij voor Alaoedin Djohar Alani Sjah en sloot met dezen een contract (April 1819), waarvan de hoofdbepalingen waren: de Engelsche compagnie zegt Atjeh zijne bescherming toe; zij krijgt daarvoor het recht op Atjeh handel te drijven met uitsluiting van andere Europeanen en van Amerikanen. Een Engelsche resident zal gevestigd zijn op de hoofdplaats. Atjeh mag geene overeenkomst aangaan met eenige andere mogendheid zonder toestemming der Engelsche regeering.

De volgende zet was de vestiging op Singapoera (Febr. 1819). Dit eiland vormde met het Zuidelijkste deel van Malaka (Djohor) een deel van het Sultanaat van Riau en Lingga en stond dus onder Nederlandsche suzereiniteit. De daad van Raffles was alzoo geheel onwettig; hij gaf haar een valschen schijn van recht door eene overeenkomst te sluiten met den Riauschen stedehouder te Djohor en door de schepping van het Sultanaat Djohor onder een anderen Riauschen vorstenzoon, daarvoor van Riau naar Djohor gelokt.

Door Singapoera tot eene volstrekte vrijhaven te maken en door allerlei vrijgevige bepalingen wist Raffles van dit voor den handel zoo gunstig gelegen punt werkelijk de evenknie van Batavia te maken.

Zóó zag Raffles althans één zijner stoute droomen vervuld; op het eigenlijke Sumatra bezaten de Engelschen echter niet anders dan Bengkoelen, Natal en Pontjang Ketjil.


§ 53. Padri-Oorlog.

Tijdens het Engelsche tusschenbestuur ontstond in de Padangsche Bovenlanden eene godsdienstige beweging, die spoedig het karakter