Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/401

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

325

aannam van een godsdienstoorlog, verwekt door een deel der bevolking, dat de Moslimsche beginselen in strengeren zin zich eigen had gemaakt dan de meerderheid en met geweld de zeden der Minangkabauers wilde hervormen en de naburige heidenen bekeeren. Na de Restauratie werd de Nederlandsehe Regeering in den strijd gemengd en sedert kreeg die oorlog den vreemden naam van Padri-oorlog.

Padri is een Portugeesch woord, waarmee priesters worden aangesproken. In Noord- en Midden-Sumatra is dat woord, in den tijd dat Portugeesche handelaren aldaar gevestigd waren, wel in gebruik gekomen om priesters aan te duiden. Daar de groote meerderheid der Europeanen in Indië destijds in nog meerdere mate dan thans onkundig was van het wezen van het Mohammedaansche geloof, anderzijds de Inlanders geen begrip konden hebben van het wezen van een priesterambt der Christenen, en beide partijen zich de godsdienstige toestanden elders dachten naar analogieën in het eigen geloof, kon de naam Padri in het verkeer tusschen Europeanen en Inlanders zoowel de beteekenis krijgen van Roomsch-Katholiek priester, als van een Inlander, behoorende tot de groep van personen, die zich bijzonder beijveren voor den Mohammedaanschen godsdienst of die eenig ambt in verband met den godsdienst bekleeden. In de Inlandsche wereld wordt deze groep gewoonlijk aangeduid als die der „poetih", witten, in het wit gekleeden, waartegenover dan de gewone lieden de „zwarten" of (op Java) „rooden" worden genoemd.

Dat de stoot tot genoemde strengere opvatting van den Mohammedaanschen godsdienst van buitenslands, o.a. van Mekka kwam, is niet onwaarschijnlijk. Daarvoor pleit, dat tot dé leiders der beweging in de Padangschc Bovenlanden een drietal pas teruggekomen hadji's behoorden. Deze hadji's hadden te Mekka vertoefd tijdens het Wahhabietenbestuur aldaar en uit dit samenvallen is wel eens geconcludeerd, dat zij de Wahhabitische denkbeelden aanhingen. Men hoort echter nooit, dat zij hebben gestreden voor de specifiek-Wahhabitische zaken: bestrijding der vereering van doode of levende heiligen, van het tabak rooken of van de erkenning der vier orthodoxe rechtsscholen. Daarentegen was hun strijd gericht