Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/409

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

331

kust en van een Gemeenteraad, terwijl in 1915 de groote belangrijkheid van het gewest uitdrukking vond in de verheffing tot een Gouverneurschap.


Moeielijkheden met Atjeh tijdens de jaren 1824—1871.

Het meest knelde het Londensche tractaat van 1824 ons Gouvernement in de verhouding tot Atjeh. De Atjehers pleegden zee-, strand- en menschenroof; de laatste vooral op Nias op groote schaal. In 1829 overrompelden zij zelfs ons fort te Tapanoeli, naar welk dorp onze vestiging van Pontjang Ketjil was verlegd. In 1831 werd Koeala Batoe door een Amerikaansch oorlogsschip getuchtigd voor een daad van zeeroof; later kwamen gevallen van het afloopen van Europeesche vaartuigen en het bestraffen daarvan door oorlogsschepen nog herhaaldelijk voor.

In 1857 scheen de verstandhouding tusschen Nederland en Atjeh te zullen verbeteren, toen de generaal-majoor Van Swieten een vrede-ademend contract met den Sultan sloot. Doch reeds in het volgende jaar werd de gezindheid van den Sultan weer even vijandig als vroeger, omdat hij zich te kort gedaan achtte in zijn zoogenaamde rechten op de Oostkust, in het bijzonder op Deli, door ons Siak-tractaat. Het oude spel werd hervat; de onveiligheid op Atjeh's kusten nam steeds toe. Eindelijk, in 1868, bood de Atjehsche Sultan de suzereiniteit over zijn rijk aan Turkije aan.


Sumatra-tractaat.

Het ging zóó niet langer. Engeland kon ten slotte zelf geen voordeel meer zien in de ons opgelegde onthouding ten opzichte van Atjeh. De Engelsche kolonisatie aan de Oostzijde der Straat van Malaka was voldoende geconsolideerd, vooral nadat sinds 1807 de annexatie der staatjes op het schiereiland Malaka was begonnen. Het gevaar, dat eene andere Europeesche mogendheid aan den Atjehschen zeeroof een einde zou willen maken, nam toe en dan zag Engeland Noord-Sumatra nog maar liever in handen van Nederland, vooral nadat het Suez-kanaal was geopend en Atjeh aan den grooten scheepvaartweg van Europa naar het verre Oosten was komen te liggen. Bovendien was Nederland vrijhandelaar geworden en eischten geen Engelsche handelsbelangen meer de onafhankelijkheid van Atjeh.