Ao. 1827.
|
No. 13.
|
NOTIFICATIE.
BESCHRIJVING voor het REGT op de PATENTEN en het PERSONEEL, voor den jare 1827.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der stad LEYDEN brengen bij dezen, naar aanleiding van een ontvangen besluit van Z. E. den Heer Staatsraad Gouverneur van Zuid-Holland, van den 30 October jl. No. ter kennisse van alle de patentpligtigen binnen deze Stad:
Dat, met uitzondering der bedrijven, bedoeld bij de tabel No. 16 der wet van den 6 April 1823, No. 14, houdende wijzigingen en uitbreidingen van de Ordonnantie op het regt van patenten, van den 21 Mei 1819, (Staatsblad No. 34) de tijd der uitgifte van de door de patentpligtigen in te vullen verklaringen van aangifte voor den jare 1827, wordt vastgesteld op den 2 Januarij van dat jaar, en dat de weder inzameling derzelve, tegen reçu, op den achtsten dag na de uitgifte zal geschieden.
Dat de Registers der patentpligtigen, op den 30 Januarij daaraanvolgende zullen gesloten worden, en er na dien tijd volstrekt geene verklaringen meer kunnen worden aangenomen.
Wordende ieder patentpligtigen bij dezen herinnerd aan art. 18 der Wet op het regt van patent, van den 21 Mei 1819, inhoudende: „dat zij, die bij het aanbieden of bezorgen der verklaringen van aangifte, of ook bij het terughalen derzelve, mogten zijn voorbij gegaan, zich niet mogen beroepen op een of ander begaan verzuim, maar integendeel gehouden zijn om zorg te dragen, dat de bij de Wet gevorderde aangiften, verklaringen en aanvragen, welke ter invulling aan het kantoor van den Ontvanger der directe belastingen, (op de Garenmarkt binnen deze Stad) verkrijgbaar zijn, door in persoon of door hunnen gemagtigden, behoorlijk ingevuld, op den daarbij bepaalden tijd, ter zelver plaatse moeten worden ingediend.”
Alsmede aan art. 37 der voorschrevene Wet, houdende: „de aan het regt van patent onderhevige personen, welke, na den afloop van den tijd, tot het doen der aangifte bepaald, bevonden zullen worden zich niet, of door valsche, onnaauwkeurige of onvolledige opgaven, niet behoorlijk van hunne verpligtingen ten aanzien dier aangiften te hebben gekweten, zullen telken reize, wanneer hun verzuim of overtreding wordt ontdekt, vervallen in eene boete van niet minder dan 25, en niet meerder dan 400 guldens.”
Dat met betrekking tot de schippers, schuitevoerders enz., in de tabel No. 16 der wet, van den 6 April 1823 No. 14, voorkomende, de eigenaren van schepen, schippers, schuitevoerders en alle zoodanigen, die de administratie hebben over eenige binnenschepen, schuiten en andere vaartuigen, gehouden zullen zijn, om zich van behoorlijk patent te voorzien. Dat, tot de door hen daartoe te doene schriftelijke aangaven zal worden gevaceerd ter Secretarij alhier, van den 2 Januarij 1827, tot en met den 15. dierzelfde maand, ’s namiddags van 4 tot 6 ure, de Zondagen uitgezonderd, voor zoo verre dat beroep niet in den loop des jaars wordt aangevangen; wordende dezelve tevens uitgenoodigd, om de meetbrieven hunner vaartuigen mede te brengen, en alle die inlichtingen te geven, die van hun, betrekkelijk de vaartuigen, zullen worden gevorderd; — terwijl er na den 15. Januarij voorgemeld, geene verklaringen meer kunnen worden aangenomen, en de gebrekigen, bij ontdekking, zullen incurreren de boete, bepaald bij het 37. artikel der Wet, van den 21. Mei 1819, hiervoren omschreven.
Dat verder alle patentpligtigen, bij tabel No. 7 en 8 der Wet, van den 21. Mei 1819 bedoeld, zijnde inlandsche en vreemde kramers, welke met kramen, stallen, tafels enz., hunne waren in herbergen, huizen, kamers of op publieke markten en kermissen uitstallen, mitsgaders de debitanten in loterijbriefjes, en alle handeldrijvende en als Kooplieden te belasten personen, welke hunne waren ter verkoop, het zij in ’t klein, het zij in ’t groot, te water of te lande met zich voeren, alsmede de ondernemers van openbare vermakelijkheden, in tabel No. 15 genoemd, voor zoo verre alle die patentpligtigen in de algemeene beschrijving voor 1827 zullen moeten worden begrepen, gehouden zullen zijn zich, gedurende de geheele maand Januarij aanstaande, ter bekoming van hun patent, aan te melden ter Secretarij dezer Stad, dagelijks ’s namiddags van 4 tot 6 ure, de Zaturdag en Zondag uitgezonderd; zullende er na dien tijd geene aanvrage meer worden aangenomen, behalve van de zoodanigen, die hun beroep of bedrijf na dien tijd aanvanger, en alzoo in de bijzondere beschrijvingen worden begrepen, welke gehouden zijn, zich dadelijk bij dien aanvang van patent te voorzien.
Waarschuwende Burgemeester en Wethouders voornoemd de belanghebbende en wel bijzonder de schippers of schuitevoerders, kramers en de debitanten van loterijbriefjes, alsmede de ondernemers van spelen en vermakelijkheden, zorg te dragen, dat zij hun beroep niet uitoefenen, ten zij voorzien van hun patent, en dat hetzelve niet zal worden afgegeven, dan nadat, hetzij voor het geheel of voor de verschenen termijnen, naarmate de patentpligtigen daartoe volgens de wet gehouden zijn, zij gebleken, dat de belasting is betaald, ten einde hetzelve, bij den eersten eisch daartoe gedaan wordende, terstond te kunnen vertoonen.
Wijders gelet hebbende op art. 51 en 52 der wet, van den 28. Junij 1822, Staatsblad No. 15, op het personeel; — gezien den brief van den Ontvanger der directe belastingen dezer Stad, houdende aanvrage tot kennisgeving.
Maken bij deze, mede aan de inwoners dezer Stad, bekend:
Dat de Ontvanger der directe belastingen voornoemd, aan derzelver woningen, van den 2. Januarij 1827 en volgende dagen, zal doen bezorgen een beschrijvingsbiljet, hetwelk inhoudt eene korte schets van de grondslagen der voornoemde blastigen, zijnde:
1o. De huurwaarde; 2o. de deuren en vensters; 3o. de haardsteden; 4o. het mobilair; 5o. de dienstboden; 6o. de paarden; —
bij welk biljet, waarin deszelfs verpligting jegens ’s Rijks schatkist, in betrekking tot de belasting, zal worden opgegeven, aan ieder’ ingezeten, de noodige vragen dienaangaande ter beantwoording zullen zijn voorgesteld, ten einde hij hetzelve met de meeste naauwkeurigheid invulle, zonder zich te mogen refereren aan opgaven van het vorige jaar, in welk geval de biljetten niet zullen kunnen worden aangenomen, maar dadelijk teruggegeven; en dat bijaldien de biljetten acht dagen daarna nog niet in behoorlijke orde en volgens de wet ingevuld, ten kantore des Ontvangers zullen zijn bezorgd, de nalatigen alsdan zonder oogluiking zullen worden gestraft met eene boete van ƒ 20, en bij verder verzuim met de boete, bepaald bij art. 63 en 64 van meergemelde wet. Zullende de huiseigenaren, welke hunne huizen bij de maand of week aan anderen in huur afstaan, de beschrijvings-biljetten van die huizen zelf moeten invullen, waartoe de huurders verpligt zijn, de aan hen uitgereikte biljetten dadelijk aan hunne huismeesters ter hand te stellen; terwijl bij nalatigheid in deze, men zich almede blootstelt aan de gevolgen, bij meergemelde art. 63 en 64 vastgesteld.
Dat acht dagen na de uitreiking van voormelde biljetten, dezelve behoorlijk ingevuld, van de woningen der ingezetenen, van wege den Ontvanger, zullen worden afgehaald.
Dat de ingezetenen, welke bij de beschrijving geen biljet zullen hebben ontvangen, volgens art. 62 der wet, verpligt zijn, binnen acht dagen na den tijd tot de ophaling vastgesteld, een biljet ten kantore des Ontvangers te doen afhalen, en behoorlijk ingevuld terug te bezorgen.
Eindelijk wordt tot narigt der ingezetenen, met betrekking tot de berekening van hunnen aanslag in de deuren en vensters, geadverteerd, dat de bevolking dezer Stad bedraagt tusschen 25000 en 50000 zielen.
Wordende een iegelijk mits deze aangemaand, zich ten stipste naar de bovenstaande bepalingen te gedragen, ten einde, zoo veel hem betreft, de orde en naauwkeurigheid in de beschrijving van voormelde belastingen te bevorderen, en zich voor schade te wachten.
En opdat niemand hieromtrent onwetenheid voorwende, zal deze worden afgekondigd en aangeplakt alomme waar zulks te doen gebruikelijk is; terwijl een exemplaar zal worden medegedeeld aan den Ontvanger der directe belastingen, tot deszelfs informatie.
Ter ordonnantie van dezelve,
P. A. du PUI.
NOTIFICATIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der STAD LEYDEN, gezien hebbende de missive van den Heer Ontvanger voor de Directe Belastingen dezer Stad, van den 20. dezer maand, No. 4; — geven bij dezen kennis aan de ingezetenen dezer Stad, dat het provisioneel kohier der grondbelasting, voor dezen Jare 1827, bij besluit van Z. E. den Heer Staatsraad Gouverneur dezer Provincie, van den 15. dezer maand executoir verklaard, ter invordering aan den Ontvanger is overgegeven, en dat een iegelijk, na bekomene opgaven van zijnen aanslag, verpligt zal zijn, vóór het einde der maand Februarij gedeeltens te voldoen, op poene van parate executie; terwijl de zoodanigen, die hun aansiag-billet niet mogten hebben ontvangen, zich van een dubbeld van hetzelve, kosteloos, ten kantore van gemelden Ontvanger zullen kunnen voorzien. Dat voorts die genen welke zich met hunnen aanslag mogten bezwaard rekenen, binnen den tijd van drie maanden na de bekendmaking van het executoir verklaren van het genoemd kohier, deswegens hunne bezwaren bij den Heer Controleur der Directe Belastingen binnen deze Stad, kunnen indienen, zullende de zoodanigen welke zich dezen tijd niet hebben ten nutte gemaakt, zich zelfs de daaruit ontstane schade te wijten hebben.
En opdat niemand hiervan onwetenheid zonde kunnen voorwenden, zal deze worden afgekondigd en aangeplakt alomme waar zulks, te doen gebruikelijk is.
Ter ordonnantie van dezelve,
P. A. du PUI.
PORTUGAL.
LISSABON den 6 Januarij. Deze laatste drie dagen is er geen bulletin van wegen het ministerie van oorlog verschenen. — In de Kamer der Pairs van den 3, 4 en 5, is er eene deputatie benoemd, om aan de Prinses te melden, dat de Kamer zich geconstitueerd had, in het geheim over een adres gedelibereerd ter beantwoordig der aanspraak van den troon, en zijn de leden benoemd, die de commissien van wetgeving, oorlog, marine en financien moeten uitmaken.
In de Kamer der Gedeputeerden, heeft men respectivelijk in de zittingen van den 3, 4 en 5, aangenomen: 1o. de wet op de dotatie der Koninglijke familie ingevolge van welke
de Koningin Dona Maria ontvangen zal 1 conto de reis per dag (ƒ 1350) en 100 contos (ƒ 270,000) eenmaal, den dag van hare aankomst te Lissabon:
De Princes Regentes, ƒ 1350 dagelijks; de Keizerin Koningin Dona Joaquime de Bourbon, jaarlijks 103,500; de Infant Don Miguel, ƒ 108,000, en de drie Infanten ƒ 54,000.
En zal de Princes Regentes daarenboven levenslang eene speciale dotatie genieten van ƒ 54,000 ter betuiging der nationale erkentelijkheid.
2o. Is aangenomen het 1ste artikel van het ontwerp van wet op de organisatie van den Staatsraad; houdende:
„Onverminderd de Staatsraden, die uit kracht van het constitutioneel charter (art. 112) zullen benoemd worden, zal de Koning er nog negen anderen benoemen kunnen; zij zullen eene jaarlijksche bezoldiging van drie contos en 200,000 reis genieten.” ( Volgens het 112 artikel van het Charter, zal de Kroonprins, zoodra hij den ouderdom van achttien jaren voluit bereikt heeft, van regtswegen lid van den Staatsraad zijn; de andere Prinsen van het Koninglijk Huis kunnen er geene zitting in nemen zonder eene benoeming van den Koning.”)
— De Prinses Regentes heeft een groot aantal benoemingen van hoofd-Officieren bij het leger gedaan.
— Dagelijks komen er zware transportschepen met Engelsche troepen van alle wapenen in onze haven aan, die zonder ophouden ontscheept worden. Men heeft mede 75 veldstukken aan land gebragt. Alle deze vereeniging van Engelsche troepen schijnt veels te aanmerkelijk, indien zij slechts werken moeten tegen de opstandelingen van den Markies de Chavez. — Zij worden gretig door de inwoners der hoofdstad ontvangen.
Een Engelsche brigade moet bezit gaan nemen van Elvas op de grenzen van Spanje. — Een Engelsch garnizoen bezet het Kasteel Fez, hetgeen den ingang der haven en der Stad Porto bestreikt.
— Gisteren morgen, ten twaalf uren, hebben de Engelsche en Spaansche Gezanten eene lange zamenkomst gehad aan het Ministerie van buitenlandsche Zaken met den Minister Francisco d’Almeido. Het schijnt dat nieuwe zeer ernstige daadzaken meer en meer de kwade trouw en dubbelhartigheid van het Spaansche Gouvernement aantoonen. De zaken schijnen op eene hoogte gekomen te zijn, die eene soort van wonderwerk zoude vereischen om eene vredebreuk te vermijden.
Het Engelsche oorlogschip de Ramny, het fregat de Pyramus, en het stoomschip de Hertog van York, zijn