Naar inhoud springen

Pagina:Luttenberg's chronologische verzameling der wetten en besluiten, vol 16 + 17 (1868-1869).pdf/273

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

HENDRIK WESTENBERG, doctor in de regten, raad van legatie van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, commandeur van de eikenkroon, groot-commandeur der orde van St. Michiel van Beijeren, ridder der orde van Karel III van Spanje, van de Kroon van Pruissen, van de Danebrogorde van Denemarken en van Adolf van Nassau;

11º. Zweden en Noorwegen,

den heer FERDINAND NATHANAEL STAAFF, luitenant-kolonel, militair attaché bij het gezantschap van Zweden en Noorwegen te Parijs, ridder der Koninklijke orden van het zwaard van Zweden en van St. Olaf van Noorwegen, officier der Keizerlijke orde van het legioen van eer, alsmede van het openbaar onderwijs in Frankrijk, ridder der Keizerlijke orde van de ijzeren kroon van Oostenrijk, enz., enz.;

12º. Zwitserland,

den heer GUILLAUME HENRI DUFOUR, oudgeneraal en chef van het bondsleger, grootkruis van het legioen van eer;

den heer GUSTAVE MOYNIER, president van het internationaal comité tot het verleenen van hulp aan de gewonde militairen, officier der orde van de heiligen Mauritius en Lazarus, ridder le klasse der orde van den Zaehringer leeuw, ridder der orden van de Poolster en van onze lieve vrouw der ontvangenis van Villa-Viçosa, enz., enz.;

den heer SAMUEL LEHMANN, bonds-kolonel, geneesheer en chef van het bondsleger, lid van den nationalen raad;

13º. Turkije,

HUSNY EFFENDI, majoor, militair attaché bij de ambassade van Turkije te Parijs, gedecoreerd met de Keizerlijke orde van den Medjidié, 5e klasse;

14º. Wurtemberg,

den heer CHRISTOPHE HAHN, doctor in de wijsbegeerte en godgeleerdheid, lid van de centrale directie voor de inrigtingen van weldadigheid, president van het Wurtembergsch comité voor de gewonde militairen, ridder der orden van Frederik en van de heiligen Mauritius en Lazarus;

den heer EDUARD FICHTE, med. doctor. eerste geneesheer bij het Wurtembergsch leger, ridder der Frederiksorde en van de orde der kroon van Pruissen, 3e klasse;

welke, tot dat einde behoorlijk gemagtigd, behoudens goedkeuring hunner Regeringen, omtrent de volgende bepalingen zijn overeengekomen.

Art. 1. Het personeel, bedoeld in artikel 2 der conventie, zal, na de bezetting door den vijand, voortgaan, naarmate der behoeften, zijne zorgen te wijden aan de zieken of gewonden van de ambulance of van het hospitaal, waarbij het dienst verrigt.

Wanneer het vragen zal om zich te verwijderen, zal de kommandant der bezettingstroepen het oogenblik van dat vertrek bepalen, hetwelk hij nogtans niet dan voor korten tijd, uithoofde van militaire noodwendigheid, zal kunnen verschuiven.

2. Er zullen door de oorlogvoerende magten schikkingen moeten genomen worden, om aan het geneutraliseerd personeel, in handen van het vijandelijk leger gevallen, het volle genot van zijn tractement te verzekeren.

3. In de gevallen, voorzien bij artikel 1 en 4 der overeenkomst, wordt de benaming van ambulance toegepast op de veldhospitalen en andere tijdelijke inrigtingen, welke de troepen op het slagveld volgen om de zieken en gekwetsten op te nemen.

4. Overeenkomstig de bedoeling van artikel 5 der conventie en der reserves, vermeld in het protokol van 1864, wordt verstaan dat, bij het omslaan der lasten betrekkelijk de huisvesting der troepen en der oorlogsschattingen, slechts volgens billijkheid rekening zal gehouden worden van den liefdadigen ijver door de inwoners betoond.

5. Bij uitbreiding van artikel 6 der overeenkomst, wordt bepaald dat, met uitzondering van de officieren, wier gevangenhouding voor het lot der wapenen van invloed zou kunnen zijn, en binnen de perken door de tweede paragraaf van dat artikel vastgesteld, de in handen van den vijand gevallen gekwetsten, zelfs wanneer zij niet ongeschikt voor de dienst mogten zijn bevonden, na hunne genezing of zelfs zoo mogelijk eerder, naar hun land zullen behooren te worden teruggezonden, op voorwaarde evenwel dat zij gedurende den oorlog de wapenen niet weder zullen opvatten.

Artikelen betreffende de marine.

6. De vaartuigen, die, op eigen risico, gedurende en na het gevecht schipbreukelingen of gewonden opnemen, of deze opgenomen hebbende, hen vervoeren hetzij naar een onzijdig, hetzij naar een hospitaalschip, zullen, tot na het volbrengen hunner taak, de mate van onzijdigheid genieten, welke de omstandigheden van het gevecht en de ligging der in strijd zijnde vaartuigen zullen veroorloven op hen toe te passen. De beoordeeling dezer omstandigheden wordt