Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/102

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

gedrukt, zo door en door verkleumd, zó min, zo diep ongelukkig te hebben gevoeld, dat ik onwillekeurig fluisteren moest: wat een ellende, wat een ellende! Daar kwam bij, dat ik Anna met haar door-de-kou-bruinrood-gemarmerd vel, nooit zo weinig verleidelijk had gevonden als in dit eerste uur van onze verbintenis.

Het déjeuner met de vier getuigen—van Swamelen en een oude vriend van Bloemendael voor Anna, van Dregten en een verre neef van mijn vader voor mij—was een ware marteling.

De oude lui, geheel van streek, wisten hun tranen niet te bedwingen. Anna schreide mee, waarschijnlijk alleen uit zenuwachtigheid, en terwijl 't mij even onmogelijk was met al dat huilen in te stemmen als een vrolijker toon aan te slaan, verbeeldde ik me, dat de getuigen me aanhoudend opnamen en zich verwonderden over mijn leukheid. Een pijnlijk gerekt afscheid besloot de reeks der formaliteiten. Van papa's woorden herinner ik me niets; van mama is me bijgebleven, tot Anna:

„Wees altijd de minste, kind; doe stil je plicht", en tot mij: „Bedenk, dat je nu het geluk van twee levens in je handen hebt."

Daarna volgde een spoorrit, die eindeloos leek door de duisternis en de kou, en toen... genoot ik mijn eerste huwelijksnacht.

 

Ik weet niet, of er mensen zijn, die eerlijk kunnen getuigen, dat van al de genietingen des levens, welke de hoogste, de mooiste, de grootste heten, als een eerste kus, het bezit van een kind, het bereiken van een levensdoel, een eerste huwelijksnacht er ooit één aan hun verwachtingen beantwoord heeft.

Mij is weinig ten deel en dit weinige altijd tegengevallen. Ligt het aan mijn fantasie, die nog te levendig, of aan mijn zenuwgestel, dat te slap is? Vermoedelijk aan het laatste.

Als mijn eerste droom in Bloemendaels huis, die droom, waarin ik Anna mijn bed zag naderen, zich voorover-

98