Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/110

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Het zien van dit stuk gaf me nogmaals lust mijn eigen geschiedenis te boek te stellen. In de nuchterheid van de volgende morgen wolkte mijn lusteloosheid echter hoger op dan gisteren het schijnsel van mijn werklustvlammetje was gestegen.

Ik merkte nu, dat ook Anna de dagen lang begon te vinden, niet meer gevuld door de zorgen voor ons klein huishouden.

Haar bedrijvigheid bij de inrichting van onze woning had mij—waarschijnlijk ook haar—voor een poos in de waan gebracht, dat zij verzoend was met haar lot. Nu doemde de twijfel weer in me op, net als het denkbeeld van een kwaal in hem, die gedroomd heeft gezond te zijn.

Dat zij zich geen hoog ideaal van het huwelijksleven had gevormd, is me naderhand wel klaar geworden; maar wat doet de qualiteit van ons ideaal ter zake? 't Is immers maar de vraag, of wij ongeveer worden voldaan. 't Geen Anna verlangd had was de zeer gewone gang van zaken: eerst wat plezier op de huwelijksreis, dan wat aardigheid in het mevrouwtje-spelen zowel binnenshuis als daarbuiten en eindelijk de zorgen van het moedertje-zijn. Van een en ander had zij zich niet eens bijzonder mooi gekleurde voorstellingen gemaakt en toch moest alles haar tegenvallen! Arm schepsel!

Flauw had zij 't al bemerkt op onze reis, scherper voelde zij 't door ons leven te vergelijken bij dat van van Swamelen en Suze.

Suse bezat veel vrienden en kennissen, ging op diners en partijen, gaf er zelf, had zo te zeggen een vaste plaats in de samenleving; wij kenden niemand, leefden in afzondering, net als mensen, die zich moeten schamen voor hun afkomst of hun gedrag.

Een lange tijd verging, eer Anna in haar woorden iets blijken liet van haar dagelijks aangroeiende ontevredenheid. Ondertussen veranderde allengs de uitdrukking van haar gelaat. De geluidloze lach omplooide zelden meer haar lippen, de ogen kregen iets starends, haast stekends

106