nemen en nooit voelde ik mij eenzamer, meer verstoten dan in het gezelschap van mijn tijd- en tot zekere hoogte lotgenoten. Ik stond buiten alles en, terwijl ik me verbeeldde met mijn eerste misiukte vechtpartij de kring te hebben verlaten, zag ik geen kans er ooit weer in door te dringen.
Natuurlijk had dit ten gevolge, dat de anderen mij uitlachten, minachtten en soms allen tegelijk aanvielen. Dan moest ik me wel verdedigen en deed ik het òf met blinde wanhoopsrazernij òf met al de kleine listen en valsheden, die tegenover zulk een overmacht de kansen enigszins gelijkmaken. Dit belette echter niet, dat ik regelmatig het onderspit dolf en uit dit voortdurend-gevoed minderheidsbesef ontwikkelde zich een machteloze verbittering.
Van die verbittering, waartegenover geen liefde stond, was ik me reeds op mijn twaalfde jaar helder bewust; maar vele jaren van aanhoudende zelfbeschouwing en zelfontleding zijn nodig geweest om me te doen begrijpen, hoe zij was opgegroeid en waarom zij onuitroeibaar moest blijken.
Ondertussen was de leeftijd voor me genaderd, waarin de vrouw haar invloed begint uit te oefenen op ons denken en handelen. Liever zou ik neerschrijven: ik werd man; maar het komt me voor, dat ik eigenlijk altijd een schuchtere, onhandige jongen ben gebleven. Het levenslustige krachtsgevoel, dat zo dikwijls in overmoed ontaardt, heb ik nooit gekend. Voor mij bepaalde zich de ommekeer tot een wijziging in mijn eenzame overpeinzingen, die sterk erotisch werden getint en tot een verandering in mijn geheime liefhebberijen, die voorheen uit kleine diefstallen en andere streken hadden bestaan. Ook kreeg mijn comedie-spelen een nieuw karakter, daar ik nu bij voorkeur de eigenaardigheden van grote, geheimzinnige misdadigers of melancholische romanhelden trachtte na te bootsen. Bij dit fantaseren van idealen bemerkte ik voor 't eerst, dat verschillende invloeden geheel verschillende mensen in mijn binnenste kunnen opwekken.
Ben ik doorgaans koud, onverschillig, belust op zingenot,