Naar inhoud springen

Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

had versmaad en van Anna gedacht: als zij van me af wil, om met de Kantere te kunnen trouwen, dan zal ze nog eens voelen, wie ze geminacht heeft!

Ik werd in die tijd soms drie, viermaal per dag telkens een heel ander mens.

Aan tafel bracht ik de quaestie te berde.

Wij hadden als gewoonlijk gedurende het eerste kwartier geen woord gewisseld; maar de veranderde uitdrukking van Anna's trekken bewees, dat mijn zwijgen haar in 't geheel niet hinderde. ' t Was, of niet alleen haar ogen, maar haar gehele gelaat glansde van een stil, opgesloten, onmededeelzaam geluk. Ongetwijfeld had zij met de Kantere gewandeld en vertoefde zij in gedachten nog altijd bij haar dominee.

Zij keek nu niet langs, maar over me heen.

Het kostte me enige moeite de onaangename stilte te verbreken; maar het lukte me toch.

„Hoor eens, Anna, dat je hoe langer hoe minder om me geeft, weet ik. Een enkele keer heb je ook al eens een paar van je grieven tegen me geopenbaard. Zou ik ze nu eindelijk allemaal mogen vernemen?"

Alleen het uitspreken van deze vooraf beraamde woorden was al voldoende om mijn stille wrok om te zetten in een kwalijk bedwongen, opbruisende drift. Mijn stem beefde, toen ik vervolgde:

„Je denkt natuurlijk, of je hebt gedacht: ik zal maar zwijgen; het baat toch niets; maar... dat... dat is nog zo zeker niet."

Snel wierp zij me een uitvorsende blik toe; doch ze hield zelfs niet op met eten en antwoordde haast lachend, met de leukheid van iemand, die door kalmte een nutteloos gevecht meent te kunnen ontwijken.

„Wat bedoel je met... mijn grieven?"

„Wel... je aanmerkingen... je redenen van verontwaardiging... je... Je zult toch niet beweren, dat... dat je nog dezelfde opinie van me hebt, als toen we geëngageerd waren!"

„O, neen. Ik geloof, dat ik je nu beter ken en dan... we

168