„Neen, neen, neen; zo bedoel ik 't niet! Ik weet heel goed, dat zo'n tere snaar niet altijd iets moois is en dus... Ik spreek niet van Willem, maar... in 't algemeen... Enfin... ik neem graag aan, dat je die snaar wel degelijk kent, maar... met opzet... en om goede redenen, niet verkiest te doen vibreren. Wat ik zeggen wilde, is dat... weer in 't algemeen... heel dikwijls, de fout van een ongelukkig huwelijk in een misverstand ligt. De mensen kennen elkander niet genoeg. Leerden ze elkander beter kennen dan zou..."
Nog nooit had ik hem zo horen hakkelen; nu viel Anna hem in de rede:
„Ach, ik ken Willem maar al te goed! Toen wij trouwden... ja... als iemand me toen eens had gezegd, dat hij eigenlijk heel anders was dan hij zich voordeed! Maar... papa en mama doorzagen hem volstrekt niet. Mama wantrouwde hem; dat is zo; maar papa riep maar: hij is zo vreemd, en dit vreemde... ik weet niet waarom; maar dit vond ik juist aardig en interessant. Onze bruidsdagen waren saai... o, erg saai en in die tijd heb ik wel dikwijls gedacht; zou dat nu bij iedereen zo wezen; maar wat wist ik van anderen en vooral van mannen af? Ik geloofde, dat ik hem niet goed begreep, dat alles wel beter zou gaan, als we maar eenmaal ingericht waren... als hij een bezigheid had net als papa... Het leven was thuis ook zo vrolijk niet... Ik dacht, dat ik hem op de duur beter zou begrijpen en... nu ja... dat is dan ook gebeurd. Op onze huwelijksreis zijn me de ogen al open gegaan en nu weet ik zeker, dat hij nergens... neen maar nergens plezier of lust of ambitie in heeft. Niets kan hem schelen! Op alles zegt hij: ik wil niet of ik kan niet of... iets dergelijks! Wat je straks opmerkte is wel zo: hij is ook voor zich zelf ongelukkig en diep te beklagen; want... ik ben zeker, dat hij nooit van iets geniet; maar..."
Wat er volgde ging weer voor me verloren. Een zwaar dreunende verhuiswagen rommelde langzaam voorbij en 't duurde geruime tijd, eer mijn oor, dat nu tegen de deur