schilder een geroutineerde vrouwenkenner te ontdekken. Wel roemde ook hij haar glanzende ogen, haar blanke teint, haar algemene charme; maar hij deed het met de woorden van iemand, die in zijn leven veel heeft vergeleken en op de toon van iemand, die, na de overschatting der jonge jaren, zich een vaste maatstaf voor zijn waardering gevormd heeft. Aan spreekwijze, gebaren, houding en duizend onbeschrijfbare kleinigheden vermoedde ik de handige niets ontziende practicus, die geluk heeft bij alle vrouwen, van dat geluk een ruim gebruik maakt en luchthartig de uitgeknepen citroenen ter zijde werpt.
Hoe benijdde ik zo'n man, die uiterlijk en innerlijk alles bezat, wat mij ontbrak!
Hij had mijn Zweedse elders leren kennen, toen het bijzijn van zijn ouders hem belette de kennismaking te voltooien, en nu was hij herwaarts gekomen om zijn schade in te halen. O, zij zouden pret genoeg maken in dat vervelende Interlaken!
Achter mijn Fliegende Blätter hoorde ik nog, dat hij morgen al een grote slag wilde slaan; daarna rezen zij op en gingen heen zonder zich om mij te bekommeren.
Dat zij met een troepje vrienden een toer op touw wilden zetten, had ik ongeveer begrepen. Ik dacht, dat het ook een bergtoer zou wezen en besloot dus hun plan te verijdelen door het te voorkomen.
Zodra zij weg waren zocht ik mijn gids op en bestelde tegen morgen drie paarden voor een uitstapje. Daarna schreef ik op mijn kamer een uitnodiging en liet die nog dezelfde avond door de meid aan de dames bezorgen.
De volgende ochtend was ik vroeg beneden, ontbeet in zenuwachtige haast en wachtte af wat er gebeuren zou, half zeker van mijn zaak, half overtuigd, dat die ander me toch—hoe wist ik niet—de baas zou blijken.
De dames verschenen niet op de gewone tijd. Ik liep naar buiten en weer naar binnen, van de eetzaal naar de leeszaal en vice versa; noch dames, noch Amerikanen.
De gids met de paarden werd aangediend en ik wist nog niet eens, of mijn uitnodiging aan was genomen.