Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/58

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

De portier wilde de dames gaan waarschuwen; maar ik hield hem terug.

De huisknecht geloofde, dat zij zouden gaan rijden en ik dorst niet vragen met wie.

Ik besefte, dat op dit ogenblik elke daad te verkiezen was boven besluiteloosheid en wist toch niets te zeggen, niets te doen.

Daar hoorde ik bellengerinkel, zweepgeknal, het geknerp van wielen op kiezelstenen en een flauw rumoer van stemmen.

Weer liep ik naar voren en nu kwamen mij in de gang de twee vrienden tegen.

Luid pratende snelden ze mij haastig voorbij en... de trap op.

Evenmin als gisteren avond werden zij mijn tegenwoordigheid gewaar. Ik begreep volkomen goed, dat het zaak voor me was hen te volgen, wilde omkeren en... ging toch naar buiten.

In de verte stonden mijn suffende paarden met de suffende gids: een saaie, kleurloze groep; vlak voor de stoep van het hotel prijkten twee feestelijk uitgedoste landauers, elk met vier rinkelende rossen bespannen.

Nog vier jonge Amerikanen drentelden heen en weer. Boven de neergeslagen achterkappen der rijtuigen mengden de Zweedse en de Amerikaanse vlaggen hun geel en blauw, wit en rood; elk paard droeg op zijn blinkend tuig twee kleine, schuin-uitstekende zilverbestarde vaantjes en verder waren zowel de hoofdstellen der rossen als de hoeden en de zwepen der koetsiers met kleurige linten versierd.

Een paar hotel-bedienden brachten twee mandjes, elk van vier flessen Champagne, naar buiten. De mandjes werden in de bakken geplaatst en daarna volgden acht glazen, die behoedzaam tussen de flessen werden ingepakt.

Wat een prettige rumoerigheid! Uit alle vensters van het hotel kwamen de hoofden te voorschijn.

Het plan was duidelijk en ontegenzeggelijk beter dan het mijne.

54