zenuwdraden. Ik voelde ze vlijmen door mijn borst, door mijn hoofd, dodend zich vastvreten in mijn ziel en zeide me: dat is nu wat je zocht, dat is... leven!—
Vele dagen lang zag ik haar dartelen met de Amerikaan en 't was me een wellust haar onbemerkt gade te slaan, om telkens de pijn van het onherstelbare verlies weer te kunnen verlevendigen.
Aan tafel zaten we nog altijd tegenover elkander, zonder meer een woord te wisselen; in het salon begluurde ik haar uit de verte en hoe dieper ik me gegriefd, bespot, beledigd achtte, hoe scherper ik in mijn gewond gemoed het knagen voelde van mijn vertreden, levende liefde. Totdat eindelijk op het concert haar eigen pianospel al mijn martelende aandoeningen nog eenmaal opzweepte tot de hoogste kracht en toespitste tot de uiterste scherpte.
Toen eerst begeerde ik haar inderdaad met lichaam en ziel, en die nacht in mijn droom zag ik haar tot me komen, het blonde kopje nederbuigen, een kus drukken op mijn lippen en dan heengaan... heengaan voor immer.—
Ongetwijfeld zijn de emoties, waarvoor ik hier boven woorden poogde te vinden—objectief beschouwd—onbeduidend, opgeschroefd, half ingebeeld geweest. Misschien zullen ze krachtige, door en door gezonde persoonlijkheden zelfs ergeren. Wie maakt zich nu warm voor een mislukte amourette met een cynisch pianospeelstertje? De echt normale mens—begrijp ik hem goed—kent de verstompende levenloosheid niet en behoeft dus geen aandoening te kunstelen om zich op te beuren. Van zelf wordt hij getroffen tot in het diepst van zijn steeds ontvankelijke ziel door al wat groots en schoon en zijn meegevoel waardig is.
Edoch, wat baat de zieke, wiens gehemelte naar de onbekende streling van vogelnestjes vraagt, de wetenschap, dat een gezonde maag zich gaarne met hutspot voedt? Wordt hij er door in staat gesteld het goede voorbeeld te volgen en deugdelijker voedsel te begeren, of zal het toch raadzaam blijven de onnatuurlijke spijzen op te dissen,