Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/79

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Hollandse eenvoud van beider toilet, dat trouwens in harmonie was met de prutsige stoffering van de kamer. ' t Was, of de goede snit van mijn eigen kleren me een overwicht gaf. In mijn binnenste klonk 't: die mensen voelen zich je minderen; ze durven je dus niet zo hard beoordelen.

Vrij goed bracht ik mijn verontschuldigende frasen voor de dag over de onbescheidenheid van mijn komen-logeren en de drukte daardoor veroorzaakt.

Het goedige geratel van mijn zenuwachtige voogd bracht me verder op dreef.

Nog ruist zijn woordenstroom me in de oren. „Ja, ja, een borreltje? Maar... ga zitten, hè... een gemakkelijke stoel, hè. Ja, ja, een borreltje... wat zou je er van denken?... Zo'n reis... hè, in ons vochtig klimaat, hè. Je ziet er goed uit. Wat?... Kom, eentje, hé? Evenwicht van binnen en van buiten. Je kunt 't nooit jonger doen... Je zegt ja, hè?"

Ziende, dat er op het marmeren buffetblad een paar karaffen klaar stonden, nam ik aan. Een glas sterke drank zou me misschien de moed geven straks een paar woorden tot het meisje te richten, dat reeds een der karaffen had opgenomen en vragend haar vader aankeek.

„Rood of Port?"

Mijn antwoord luidde: Rood en zwijgend, met neergeslagen blik bood Anna me het gevulde glas op een blaadje aan.

Een ogenblik was 't me, of die neergeslagen ogen zeiden: je bent een gemeen mens, iets, waarnaar ik niet durf kijken; maar die indruk hield niet lang stand.

De oude heer nam Port en wij klonken.

Altijd even gejaagd in zijn hakkelend spreken als bedaard in zijn bewegingen gaf hij lucht aan zijn ingenomenheid met mijn bezoek. Na de instemming van zijn vrouw begon hij van mijn vader te vertellen. Eerst kwam de opmerking, dat ik sterk op de overledene geleek. Toen rekende hij uit, hoe diep deze nu al in de zestig zou geweest zijn, terwijl hij bekende zelf de zestig te naderen.

75