Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Vóór het eten had Anna wel naar mijn gezondheid gevraagd, doch niets gezegd over mijn koelheid. Hadden de oude lui hun opmerkingen dan voor zich gehouden? Zeker ben ik daar nooit van geweest; maar ik geloof nu van ja en ik ben er wel van overtuigd, dat Anna zich destijds om deze koelheid niet bekommerd heeft. Die avond zag ik dit evenwel nog niet in. Ik dacht, dat zij zweeg om mij niet te kwetsen. Deze opvatting vertederde me en midden onder het spelen haar hand grijpend begon ik met ongeveinsde tranen te stamelen:

„Wordt toch nooit boos, als ik eens saai ben of onaangenaam. Ik kan 't niet helpen en het bezwaart me meer dan ik zeggen kan. Heb geduld met me, Anna. Ik zou je zo graag, heus zo erg graag heel gelukkig willen maken. Dan had ik ten minste eenmaal in mijn leven iets goeds, iets waarlijk goeds gedaan. Kijk, als je me soms onverschillig vindt, grijp me dan maar bij de hand, kijk me vast in de ogen en zeg: denk aan mij. Dit zal helpen. Probeer 't maar. Wil je 't proberen?"

Ik was oprecht, volkomen oprecht en toch heb ik misschien juist toen de indruk gemaakt van een comediant te zijn. Anna antwoordde me ten minste lachend:

„Wat zou je 't gek vinden, als ik 't deed! Ik heb al eens meer gemerkt, dat muziek jou vreselijk sentimenteel maakt. Een beetje saai ben je wel; maar ik geloof, dat zijn alle mannen."

Die avond voor de eerste maal vond ik haar lach niet bekoorlijk meer.

 

Zo bleef ons engagement dus aan, ofschoon de ongesloten verbintenis reeds alle glans, alle kleur, alle frisheid miste. Slechts in zoverre kwam er een verandering in mijn gedrag, als ik Anna nu en dan kleine geschenken begon te geven. 't Was wel niet om aan een hartsbehoefte te voldoen—hoewel niet gierig heb ik nooit het genot van te geven gekend—maar ik begreep, dat het zo hoorde en ik deed mijn best mij in Anna's ogen goed voor te doen.

95