Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/108

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat de knaap de geneeskracht van den drank, niet op zijn eigen lichaam beproefde, maar op den vloer der huiskamer en het vocht in een spleet onder het karpet uitgoot.

Op zekeren dag was hij daar juist mede bezig, toen tantes gele kat, kopjes gevende en spinnende, naar het theelepeltje kwam kijken, blijkbaar vol lust om er van te snoepen.

‘Dat is verboden waar voor jou, poesje,’ zeide Tom tot de kat.

Doch de poes maakte een gebaar alsof zij er anders over dacht.

‘Neen, poes, raak er niet aan.’

De poes hield echter vol.

‘Nu, als je het dan volstrekt wilt hebben, zal ik het je wel geven, want mij helpt het geen zier. Doch als het je niet goed bekomt, kan ik het niet helpen.’

Poesje stemde stilzwijgend toe en Tom spalkte haar den bek open en goot er eene hoeveelheid van den drank in. De kat sprong een paar el in de lucht, hief toen een jammerlijk geschreeuw aan, danste de kamer rond, sloeg tegen de meubels, wierp de bloempotten omver en gooide alles het onderstboven. Vervolgens ging zij op de achterpooten staan, draaide met den kop en miauwde van angst. Daarna liep ze weer als een razende het huis door en bracht overal verwarring en vernieling met zich. Juist toen tante Polly de kamer binnenkwam, was zij bezig een paar kostbare planten te vernielen en met een helsch geschreeuw door het open raam te springen, inderhaast nog de rest van de bloempotten met zich sleepende. De oude dame stond versteend van schrik over haar bril te staren, terwijl Tom op den grond lag te gillen van het lachen.

‘Wat, in 's hemels naam, scheelt de kat, Tom?’

‘Ik, ik zou het u niet kunnen zeggen,’ grinnikte de knaap.