Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/109

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Wel, ik heb nog nooit zoo iets gezien. Hoe komt zij zoo?’

‘Ik weet het wezenlijk niet, tante Polly. Katten doen altijd zoo, als zij schik hebben.’

‘Doen ze dat?’ Er was iets in den toon, dat Tom vrees aanjoeg.

‘Ja, tante,’ zeide hij, iets minder boud; ‘dat geloof ik ten minste.’

‘Geloof je dat?’

‘Ja.’

De oude dame bukte zich en Tom verbeidde met angst den afloop. Doch hij begreep hare bedoeling te laat. Daar lag het verklappend theelepeltje achter de franjes van het bedgordijn. Tante Polly nam het op en hield het hem voor den neus. Tom deinsde terug en sloeg de oogen neder. Tante pakte hem bij het gewone handvatsel - zijn oor - en kneep dit lichaamsdeel zoo, dat men zijn hoofd hoorde kraken.

‘Nu, jongeheer, waarom moest dat stomme dier zoo mishandeld worden?’

‘Ik deed het uit medelijden met haar - omdat zij geen tante heeft.’

‘Geen tante, deugniet? - Wat heeft dat er mede te maken?’

‘O, heel veel! Omdat, als zij er eene had, deze haar gebrand zou hebben en haar de ingewanden geroosterd als ware zij een mensch geweest.’

Tante Polly voelde plotseling een knagende gewetenswroeging. Hetgeen wreed was voor de kat, kon ook wreed voor een jongen wezen. Haar hart werd verteederd. Zij kreeg spijt en hare oogen begonnen vochtig te worden; en hare hand op Toms hoofd leggende, zeide zij vriendelijk:

‘Ik deed het om bestwil, Tom. En, jongen, 't heeft u immers goed gedaan?’