Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

HOOFDSTUK I.



‘Tom!’

Geen antwoord.

‘Tom!’

Geen antwoord.

‘Waar zou die drommelsche jongen toch zitten? Hoor je me niet, Tom?’

De oude dame, die deze woorden sprak, trok haar bril naar beneden om er overheen te kijken. Daarna duwde zij hem naar boven om er onderdoor te kijken. Zelden of nooit gebruikte zij hem om er door te kijken, althans niet naar een zoo onbeduidend voorwerp als een kleine jongen. Immers haar bril was haar roem, de trots van haar hart, en zij had hem gekocht om ontzag in te boezemen, — niet om dienst te doen. Voor hare oogen toch kon zij evengoed een deksel van een sauspan genomen hebben. Een oogenblik zag zij onthutst in het rond en zeide, niet bepaald barsch, maar luid genoeg om door al de meubelen in de kamer gehoord te worden:

‘Als ik je krijg, dan zal....’

Meer kon zij niet uitbrengen, want al pratende had zij zich voorovergebukt om met een bezem onder het bed te voelen of zich daar ook iemand verscholen had; en zij hijgde naar adem, toen zij na een lang duwen en stompen niets dan de kat te voorschijn haalde.