Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Ik heb nooit van mijn leven zoo'n jongen gezien! Nu zullen wij eens buiten kijken.’

Zij ging voor de open deur staan en keek den tuin rond, tusschen de tomatoboompjes en het doorn-appelkruid. Geen Tom. Daarna gebruikte zij hare handen als spreektrompet en schreeuwde: ‘Ben je daar, Tom!’

Wacht! daar hoort ze plotseling een licht gedruisch achter zich en zij keert zich om juist bijtijds om een jongen bij de panden van zijn buisje te vatten en hem het ontkomen te beletten. ‘Wel ik had er aan moeten denken, dat je in de provisiekast zoudt zitten,’ zeide zij. ‘Wat heb je daar gedaan?’

‘Niets tante.’

‘Niets? Kijk eens naar je handen en je mond! Waarom kleven die zoo?’

‘Dat weet ik niet, tante.’

‘Nu, ik wel. Er zit gelei aan. Heb ik je niet honderdmaal gezegd, dat je voor de broek zoudt hebben, als je gelei snoepte. Geef mij die roede eens aan.’

De roede werd in de lucht gezwaaid en was op het punt om op den jongen neer te komen, toen hij uitriep:

‘Tante, kijk eens achter u!’

De oude dame draaide zich om en legde de roede neer om een partij hemden te redden, die zij op de haag te drogen had gehangen en die, door haar ijver om parate executie te houden, op den grond waren gevallen.

De jongen maakte van de gelegenheid gebruik om over de schutting te klauteren en was in een ommezien verdwenen.

Tante stond hem een oogenblik beteuterd na te kijken en barstte toen in lachen uit.

‘Die duivelsche jongen! Zal ik dan nooit wijzer worden. Het spreekwoord heeft gelijk: “Hoe ouder, hoe gekker.” Een ouden hond kan men geen nieuwe kunsten leeren. Elken dag verzint de jongen iets anders; maar wie kan