Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/13

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat allemaal vooruit weten? 't Is alsof hij voelt hoe lang hij mij plagen kan, vóórdat ik kwaad word. En als ik dan eindelijk boos ben, brengt hij mij een oogenblik van het onderwerp af of laat mij lachen, en voorbij is het; hij glijdt mij onder de vingers weg, voordat ik hem kan straffen. Ik doe mijn plicht niet aan dien jongen, zoo waar ik leef. Staat er niet geschreven: “Die de roede spaart, bederft het kind.” Ik vergroot ons beider zonde en lijden. Hij is gansch en al bedorven. Maar, helaas, het arme schaap is het eigen kind van mijne zuster zaliger; ik kan het niet over mij verkrijgen hem te slaan. Ieder keer, dat ik hem niet straf, klaagt mijn geweten mij aan en ieder keer dat ik hem slaag geef, breekt mij het hart. Wat zal er van hem worden? Zoo zal hij voor galg en rad opgroeien! Hij zal van middag zeker weer gaan strijken en dan zal ik, om te straffen, hem morgen moeten laten werken. 't Is vreeselijk hard om hem op Zaterdag aan den arbeid te zetten, als andere jongens vacantie hebben maar ik moet ten minste mijn plicht doen, of ik zal het kind nog tot bederf worden.’

Tom bleef uit school en had een prettigen middag. Hij kwam juist tijdig genoeg tehuis, om Jim, den zwarten loopjongen, te helpen houtzagen en de blokjes voor het avondeten te hakken. Of liever hij kwam bijtijds, om Jim zijne avonturen te vertellen, terwijl deze drie vierden van het werk deed. Toms jongere broeder (of eigenlijk stiefbroeder) Sid, was al lang klaar met zijn werk van spaanders op te rapen; immers hij was een bedaarde jongen, die volstrekt niet van avonturen en waaghalzerijen hield.

Onder het eten deed tante haar neef, die af en toe stilletjes uit den suikerpot nam, allerlei listige, diepzinnige vragen, om hem erin te laten loopen. Gelijk vele andere eenvoudige lieden, beroemde zij zich erop, dat zij een aan-