Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/111

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

blikken werpend op Becky Tatcher, om te zien of zij het wel merkte. Doch zij scheen er niet op te letten en keek steeds een anderen kant uit. Was het mogelijk dat zij niet zag, dat hij daar was? Toen ging hij zijne gymnastische oefeningen in hare onmiddellijke nabijheid uitvoeren, liep met veel lawaai tusschen de jongens door, greep er een de pet van het hoofd, slingerde die over het dak van de school en danste en sprong, totdat hij vlak voor Becky stond en bijna tegen haar aanliep. En zij, zij keerde zich om, en Tom hoorde haar zeggen:

‘Ba! Sommige menschen verbeelden zich, dat zij ijselijk grappig zijn; zij doen altijd kunsten om gezien te worden.’

Tom werd gloeiend rood en droop verslagen af.



HOOFDSTUK XIII.




De beleediging van Becky Tatcher bracht bij Tom Sawyer een besluit tot rijpheid. De knaap was aan de uiterste grens van wanhoop. Hij was, zoo sprak hij bij zichzelven, een verlaten jongen zonder vrienden; niemand hield van hem. Wanneer de menschen te eeniger tijd ontdekten waartoe zij hem gebracht hadden, zouden zij misschien spijt gevoelen over hunne koelheid. Hij had getracht te doen wat goed was en had het pad der deugd willen bewandelen, doch zelfs daarin had men hem gedwarsboomd. Aangezien men toch niets wenschte dan van hem af te zijn, zou de menschheid haar zin hebben: en zij mocht hem er de gevolgen van toerekenen. Waarom zou zij dat niet? Wat recht had hij, de verlatene, om zich daarover te beklagen? Ja, zij had er hem toe gedwongen; hij zou een misdadig leven gaan leiden; men had hem geene andere