Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/119

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hij baadde zich in weelde en genot en de andere zeeroovers benijdden hem deze heerlijke ondeugd en besloten bij zichzelven, zich haar eigen te maken. Een oogenblik later zeide Huck:

‘Wat hebben zeeroovers te doen?’

‘O,’ zeide Tom, ‘zij leiden een woelig leventje: kapen schepen en verbranden die, stelen geld en begraven dat op geheimzinnige plaatsen op hun eiland, waar het door geesten en spoken bewaakt wordt. Voorts vermoorden zij de geheele bemanning van het schip.’

‘En zij nemen de vrouwen met zich naar het eiland,’ zeide Joe, ‘want vrouwen worden niet vermoord.’

‘Neen,’ antwoordde Tom toestemmend, ‘zij vermoorden geene vrouwen, daarvoor zijn zij te edelmoedig. En de vrouwen zijn altijd mooi ook.’

‘En dragen zij niet kleeren van beestenvellen?’

‘Neen, toch niet,’ antwoordde Joe vol geestdrift. ‘Geheel van goud, zilver en diamanten.’

‘Wie?’ vroeg Huck.

‘Wel, de zeeroovers.’

Huck keek met een wanhopigen blik naar zijn eigen plunje.

‘Ik geloof niet, dat ik geschikte kleeren voor een zeeroover heb,’ zeide hij met een droevig pathos in zijne stem, ‘maar ik heb geene andere dan deze.’

Doch Tom en Joe vertelden hem, dat de mooie kleeren spoedig zouden komen, wanneer zij op avonturen zouden zijn uitgegaan. Zij gaven hem te verstaan, dat zijne lompen voldoende waren om te beginnen, ofschoon het bij rijke zeeroovers de gewoonte was met eene behoorlijke garderobe van wal te steken.

Van lieverlede begon het gebabbel te verminderen en daalde de slaap op de oogleden der jeugdige vluchtelingen