Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/124

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

op Toms been neder, om over het lichaam van den knaap een reis te maken. Dat deed hem het hart van vreugde opspringen, want het beduidde, dat hij een nieuw pak zou krijgen, - zonder eenigen twijfel een zeerooversuniform.

Daarop verscheen er zonder dat men zeggen kon van waar, een optocht van mieren, die haar dagtaak aanvingen. Een van haar sleepte moedig een doode spin, vijfmaal grooter dan zij zelve, tusschen hare pooten voort en zette die op een boomstam. Een bruin gespikkeld Onze-Lieven-Heersbeestje beklom de duizelingwekkende hoogte van een grasscheut en Tom boog zich over het diertje heen en zeide: ‘Lieven-Heershaantje, Lieven-Heershaantje, vlucht heen, vlucht heen; Uw huis staat in brand, uwe kinderen zijn alleen.’

En het diertje sloeg de vleugeltjes uit en vloog weg om te zien of de knaap waarheid sprak, waarover deze zich in 't minst niet verbaasde. Immers hij wist van-ouds, dat dit insect lichtgeloovig was op 't punt van brand en hij had menigmaal de onnoozelheid van 't beestje verschalkt. Toen kwam er een steenmot, die traag zijn rond lichaam medesleepte en Tom raakte het diertje aan om het met opgetrokken pooten te zien ineenrollen en te doen alsof het dood was.

De vogels waren intusschen druk aan het zingen en kweelen gegaan. Een spotvogel zette zich op een boom boven Toms hoofd neder en bootste, dol van pret, met trillende stem, de geluìden na der andere vogels. Toen streek een schrille meerkol, als een blauwe vlam, naar omlaag en ging op een tak zitten, bijkans binnen het bereik van den knaap. Hij hield zijn kopje op zijde en keek de vreemdelingen verbaasd en nieuwsgierig aan. Een grijze eekhoorn en een groote vos sprongen om hem heen en gingen af en toe opzitten, om hem te bekijken