Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Tom maakte over zijne terughoudendheid eenige schoonschijnende verontschuldigingen; de ware reden daarvan echter was de vrees, dat zelfs dit geheim niet langer in staat mocht zijn hen nog te doen blijven, en hij had het daarom als het laatste noodschot bewaard.

De knapen keerden vroolijk terug en gingen met opgewekt gemoed weder aan het spelen, niet uitgepraat over het heerlijke denkbeeld van Tom en vol bewondering over zijn vernuft. Na een smakelijk maal van eieren en visch verklaarde Tom, dat hij lust had om te rooken. Joe vond dit een voortreffelijke inval en zeide, dat hij het ook eens wilde probeeren. Huck maakte pijpjes en stopte die. Onze nieuwelingen hadden nooit iets anders gerookt dan stroo-sigaren, doch dat waren ‘flauwe dingen’, te kinderachtig om meegeteld te worden.

Nu strekten zij zich op het mos uit, leunden weibehaaglijk op hunne ellebogen en begonnen dapper te blazen. De tabak was lang niet lekker en maakte hen een beetje draaierig; doch Tom zeide:

‘Nu, dat is gemakkelijk. Had ik geweten, dat er zoo weinig aan was, dan had ik het al lang geleerd.’

‘Ik ook,’ zeide Joe; ‘het beduidt niets.’

‘Hoe menig keer,’ zeide Tom, ‘heb ik rookers aangekeken en gedacht: “Hè, ik wenschte dat ik het kon,” en dan hield ik het er voor, dat ik het nooit zou kunnen leeren, Heb ik dat niet gezegd, Huck? Heb jij het mij niet hooren zeggen, Huck? Laat Huck zeggen, of het niet waar is.’

‘Ja, wel twintigmaal,’ zeide Huck.

‘Neen,’ zeide Tom, ‘wel honderdmaal. Eens nog, toen wij bij het slachthuis stonden. Herinner jij je dat niet, Huck? Bob Tanner was er ook bij en Johan Hatcher en Jeff Hatcher. Weet je niet meer, Huck, dat ik het zeide?’

‘Ja, zeker,’ antwoordde Huck. ‘'t Was op denzelfden