Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/142

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dag, waarop ik mijn albasten knikker verloor; - neen, 't was den dag te voren.’

‘Heb ik het je niet gezegd?’ zeide Tom. ‘Huck herinnert het zich nog.’

‘Ik geloof, dat ik den geheelen dag wel pijpen zou kunnen rooken. Ik ben niets misselijk.’

‘Ik ook niet,’ zeide Tom. ‘Ik zou wel van den morgen tot den avond kunnen rooken, maar ik wed, dat Jeff Hatcher het niet zou kunnen.’

‘Jeff Hatcher! Wel, hij zou bij den tweeden trek al katterig worden. Laat hij het maar eens wagen, dan zul je wat zien!’

‘Ik geloof het ook. - En Johnny Miller... Ik zou Johnny Miller wel eens met een pijp willen zien!’

‘En ik!’ zeide Joe. ‘Ik ben zeker, dat Johnny Miller geen trekje kan doen. Als hij maar één pijpje rookt, zou hij al ziek worden.’

‘Dat zou hij zeker, Joe. - Zeg, ik wou dat de jongens ons nu eens konden zien.’

‘Ik ook.’

‘Zeg, jongens,’ zeide Tom, ‘we moeten er niet van vertellen, en als we dan weder eens bij elkaar zijn, dan zal ik op je afkomen en zeggen: “Joe, kom geef mij een pijp; ik wou eens rooken,” en dan moet jij zeggen, zoo onverschillig mogelijk, alsof het niets was: “Goed, ik heb mijn oude pijp en ook nog een andere, maar mijn tabak deugt niet.” En dan zal ik weer zeggen: “O, dat doet er niet toe, als ze maar zwaar is.” En dan moet jij met de pijpen voor den dag komen en wij zullen ze kalmpjes opsteken - en dan zul je ze eens zien kijken.’

‘Waaratje, dat zal grappig zijn, Tom; ik wou, dat het nu al zoo ver was!’

‘Ik ook. En wanneer wij hun vertellen, dat we het