Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geleerd hebben toen we zeeroovers waren, zouden zij dan niet willen dat zij er bij geweest waren?’

‘Neen, dat geloof ik niet; maar wij zullen er om wedden.’

Dus ongeveer liep het gesprek der knapen. Langzamerhand echter begon het een weinig te verflauwen en wilde het niet meer vlotten. De gapingen tusschen het eene onderwerp en het andere werden grooter en het spuwen verbazingwekkend. Elke porie in de wangen der knapen werd een spuitende fontein en zij konden de kelders onder hun tong niet schielijk genoeg uitschoppen om eene overstrooming te voorkomen. Er kwamen tegen wil en dank kleine opwellingen in hun keel, die gevolgd werden door aanvallen van misselijkheid. De beide knapen zagen er bleek en akelig uit. Eindelijk viel Joes pijp hem uit de krachtelooze vingers. Daarop volgde die van Tom. De beide fonteinen sprongen met onstuimige woede en de beide pompen werden met kracht en geweld uitgeschopt. Joe zei flauwtjes:

‘Ik heb mijn mes verloren, ik ga het eventjes opzoeken.’

Tom zeide met bevende lippen en ingehouden adem:

‘Ik zal je helpen. Ga jij dezen kant, dan loop ik langs de bron. - Neen, je behoeft niet mede te gaan, Huck; - wij zullen het wel vinden.’

Huck ging weer zitten en wachtte een uur. Toen begon hij zich te vervelen en ging zijne kameraden zoeken. Zij lagen ver van elkander, diep in het woud, beiden zeer bleek en vast in slaap. Maar uit een waarneming, welke hij deed, bleek hem dat zij, van hetgeen hen hinderde, verlost waren.

Zij hadden dien avond aan het souper niet veel te vertellen en zagen verlegen voor zich. Toen Huck na het avondeten zijn pijp voor den dag haalde en er ook een