Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/165

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Uit dat oogpunt had Tom de zaak nog niet beschouwd. Het verhaal, dat hem vóór schooltijd zoo ijselijk grappig had toegeschenen, was nu een gemeene leugen geworden. Hij liet het hoofd hangen en wist niet wat hij zeggen zou. Eindelijk stamelde hij:

‘Tantelief, ik wou dat ik het niet gedaan had, maar ik deed het zonder nadenken.’

‘O kind, je denkt nooit, - behalve wanneer het je zelf geldt. Je dacht wel, toen je in den pikdonkeren nacht van Jackson Island kwaamt afzakken, om ons over onze droefheid uit te lachen, en toen je mij met een leugen over een droom voor den gek hield; maar om medelijden met ons te hebben en ons angst te sparen, daaraan had je niet gedacht.’

‘Tante, ik weet dat het gemeen was, maar waarlijk het was mijne bedoeling niet zoo slecht te zijn, - neen, wezenlijk niet. En dan dien nacht ben ik heusch niet gekomen om u uit te lachen.’

‘Waarom kwam je dan?’

‘Eigenlijk om u te zeggen, dat ge niet ongerust over ons behoefdet te wezen, omdat wij niet verdronken waren.’

‘Tom, Tom, ik zou het dankbaarste schepsel van de wereld zijn, indien ik gelooven kon, dat je ooit zulk een goede gedachte gehad hebt, maar je weet best, dat het niet zoo was.’

‘Waarachtig, tante, ik heb het daarom gedaan; - ik mag sterven, als het niet waar is.’

‘Tom lieg niet, - doe dat toch niet. Dat maakt het geval noch honderdmaal erger.’

‘Ik lieg niet, tantelief; het is de waarheid. Ik wilde u verdriet sparen; daarom alléén was ik gekomen.’

‘Ik zou een wereld geven, als ik 't gelooven kon; hij zou eene macht van zonde bedekken. Ik zou er dan bijna