Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/167

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zij legde het buisje weg en bleef een oogenblik in gedachten verzonken, voor de kast staan. Tweemaal stak zij de hand uit, om het kleedingstuk nog eens op te nemen en twee malen bedwong zij zich. Nogmaals, en dezen keer waagde zij het, zich zelve troost insprekende met de gedachte: ‘Het is een goede leugen - een beste leugen; ik zal het mij niet aantrekken dat het onwaar is.’ - En het buisje werd doorzocht. En daar vond ze Toms stukje hout en las onder een vloed van tranen de woorden, die er op geschreven stonden, zeggende:

‘Nu kan ik het den jongen vergeven, ook al had hij millioenen zonden begaan.’



 

HOOFDSTUK XXI.




Er was iets in tante Polly's wijze van doen, toen zij Tom omhelsde, dat zijne neerslachtigheid verdreef en hem weder vroolijk en gelukkig maakte. Hij ging naar school en smaakte het genot op den hoek van Meadow Lane toevallig Becky Thatcher tegen te komen. Zijn gemoedstoestand bepaalde doorgaans zijne handelingen. Zonder een oogenblik te aarzelen, liep hij naar haar toe en zeide:

‘Ik heb je vandaag heel gemeen behandeld, Becky, en dat spijt mij. Ik zal het nooit van mijn leven weer doen. Zullen wij, als je blieft, maar weder goede vrienden worden?’

Het meisje hield stil, keek hem met een blik vol ververachting aan en zeide:

‘Wilt u de goedheid hebben, mijnheer Thomas Sawyer u bij uw eigen vrienden te houden. Ik denk mij niet meer met u te bemoeien.’