Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De nieuwe jongen haalde twee vuile centen uit zijn zak en bood die Tom met een spottend gezicht aan.

Tom smeet de centen op den grond.

In een oogenblik rolden en buitelden de jongens in het stof en vochten als leeuwen; een minuut lang rukten en plukten zij elkaar, trokken elkaar bij het haar en de kleeren, stompten en krabden elkander en overdekten zich met modder en lauweren. Een oogenblik later kwam er orde uit de verwarring en Tom werd uit den damp van het slagveld zichtbaar, op den nieuwen jongen gezeten en een regen van vuistslagen op hem doende nederdalen.

‘Is het nou genoeg?’ vroeg hij.

De jongen worstelde om van den grond op te komen. Hij schreeuwde meer uit woede dan van pijn.

‘Is het nou genoeg?’ zeide Tom, en het kloppen ving weer aan. Eindelijk ontsnapte den nieuwen jongen een onderdrukt ‘genoeg,’ en Tom liet hem opstaan met de woorden: ‘Dat is een goede les voor je, mannetje. Ik zou je raden een volgenden keer te kijken wien je voor hebt, eer je met iemand den gek steekt.’

De nieuwe jongen stond op, sloeg het stof van zijne kleederen, en liep snikkende weg, terwijl hij gedurig het hoofd omdraaide en Tom dreigde, dat hij hem een ander maal wel te pakken zou krijgen. Tom beantwoordde de dreigementen met schimpscheuten en stapte voort met hooge borst. Hij had zijn rug echter nog niet gekeerd of de nieuwe jongen nam een steen op, smeet hem dien achterna, raakte hem daarmede tusschen de schouders en rende toen weg, zoo snel als zijne beenen hem dragen konden. Tom zette den verrader na tot aan zijn huis en ontdekte alzoo waar hij woonde. Een tijdlang bleef hij voor de deur post vatten, den vijand tartende buiten te komen, maar deze hield zich schuil achter het raam, waar hij tegen Tom