Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Weder eene pauze. De jongens duwen gedurig meer tegen elkander aan. Zij staan al schouder tegen schouder. Tom roept:

‘Ga uit den weg!’

‘Ga jij uit den weg!’

‘Ik doe het niet.’

‘Ik doe het ook niet.’

Zoo stonden zij beiden met één voet vooruit, elkander duwende dat het een aard had. Maar geen van beiden kon den ander uit den weg krijgen. Na tegen elkander aangebonsd en gestooten te hebben, totdat de zweetdroppels hun over het gezicht liepen, weken beiden voorzichtig een weinig achteruit en Tom zeide:

‘Je bent een lafaard. Ik zal mijn oudsten broer eens op je afsturen; die kan je wel met zijn pink aan en hij zal het doen ook.’

‘Wat kan mij je oudste broer schelen! Ik heb een broer, die nog veel grooter is dan die van jou, en die smijt jou vierkant over de schutting.’ (De twee broeders bestonden slechts in hunne verbeelding.)

‘Dat is een leugen.’

‘Iets is nog geen leugen, omdat jij het blieft te zeggen.’

Tom maakte eene streep in het zand met zijn grooten toon en zeide:

‘Stap hier eens over en ik zal je een pak geven, dat je niet meer op je beenen staan kunt.’

De nieuwe jongen stapte er dadelijk over en zeide:

‘Nou, je zei dat je het doen zoudt; doe het dan ook.’

‘Sar me niet; pas op!’

‘Wel, je zei dat je het doen zoudt. Waarom doe je 't dan niet?’

‘Sapperloot, ik doe het voor twee centen!’