Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Neen.’

Er volgde eene onheilspellende stilte, waarna Tom zeide:

‘Hoe heet je?’

‘Dat raakt je niet?’

‘Ik zal je leeren, dat het me wel raakt.’

‘Nu, doe het dan.’

‘Als je nog een woord spreekt, doe ik het.’

‘Nog een woord! Wat verbeeld jij je wel?’

‘Je vindt je eigen nogal mooi, niet waar? Ik zou je wel met ééne hand op den grond kunnen krijgen, als ik het verkoos.’

‘Waarom doe je het dan niet. Je zegt altijd, dat je het kunt.’

‘Als je den gek met me steekt, doe ik het.’

‘O! dat heb ik wel honderd jongens hooren zeggen.’

‘Je denkt zeker, dat je een heele Piet bent.’

‘Wat een vieze pet heb jij op!’

‘Probeer eens, mij dien pet van het hoofd te nemen. Doe het eens!’

‘Je bent een lafaard.’

‘En jij ook.’

‘Je bent een groote lafaard en je durft me niet aan.’

‘Ga eens verder, als je durft.’

‘Als je nog meer praatjes maakt, zal ik je een slag op den kop geven.’

‘Wel zeker, zul je dat?’

‘Ja, dat zal ik.’

‘Waarom doe je het dan niet? Waarom zeg je altijd, dat je het doen zult. Is het, omdat je bang bent?’

‘Ik ben niet bang.’

‘Jawel.’

‘Neen.’

‘Jawel.’