Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/192

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nemen teruggekomen; die verdediging zullen wij niet voeren.’ (En toen tot den deurwaarder) ‘Roep Thomas Sawyer.’

De grootste verbazing teekende zich op ieders gelaat, dat van Potter niet uitgezonderd. Aller oogen wendden zich vol bevreemding en belangstelling op Tom, toen deze opstond en in het getuigenbankje plaats nam. De knaap zag er bleek en doodelijk verschrikt uit. De eed werd hem afgenomen.

‘Tom Sawyer, waar zijt gij den zeventienden Juni, omstreeks middernacht geweest?’

Tom keek naar het verstaalde gezicht van Injun Joe en zijne tong weigerde hare diensten. Het publiek luisterde met ingehouden adem, doch de woorden wilden niet komen. Na een paar minuten echter kwam de ontstelde knaap eenigermate tot zich zelven en trachtte hij zijne stem te verheffen, om zich door de aanwezigen te doen verstaan en zeide:

‘Op het kerkhof!’

‘Een weinig luider, als 't u belieft. Wees niet bang. - Gij waart....?’

‘Op het kerkhof!’

Een minachtende glimlach speelde om de lippen van Injun Joe.

‘Waart gij in de nabijheid van het graf van Hoss Williams?’

‘Ja, mijnheer.’

‘Spreek nog iets luider. Hoe dicht waart ge er bij?’

‘Zoo dicht, als ik thans bij u sta.’

‘Hieldt gij u verborgen of niet?’

‘Verborgen, mijnheer.’

‘Waar?’

‘Achter de olmboomen, aan den rand van het graf.’

Injun Joe deinsde onwillekeurig achteruit.